Van zodra er een een geldige oorzaak voorhanden is voor de verarming en bijgevolg een economische of zelfs loutere morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving moet de aanspraak van de aanleggende partij worden afgewezen: de oorzaak van een vermogensverschuiving kan immers een contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis zijn of zelfs de eigen wil van de verarmde. Benadrukt moet worden dat wanneer de verarmde speculeerde om een aleatoir resultaat te bereiken - dat uiteindelijk dan niet werd bereikt of gerealiseerd - of handelde uit eigen belang (waardoor een derde eventueel onrechtstreeks bevoordeeld werd) de vermogensverschuiving niet zonder oorzaak is (zie o.a. ook: H. De Page, Traité élémentaire de droit civil beige, III, blz. 54, nr. 40; vgl. met A. De Bersaques, "Le caractère subsidiaire de !'actio de in rem verso", RCJB 1957, (121), 128, nr. 17).
De natrekkingsleer van artikel 555 BW kan geen toepassing vinden op de loutere arbeid van een derde (vgl. met Cass. 5 oktober 2012, TGR-TWVR 2013, 104). Dit is ook logisch: natrekking veronderstelt een eigendomsconflict, i.e. een conflict tussen enerzijds de eigenaar van het onroerend goed en anderzijds de eigenaar van de materialen of goederen, die opgeslorpt zijn door (het statuut van) de hoofdzaak. De derde moet ook materialen hebben aangewend.
Het artikel 555 BW is slechts bedoeld voor de situatie waarbij de eigenaar van een onroerend goed, die er niet in het bezit van is, vaststelt dat een derde werken aan het goed heeft uitgevoerd. Een derde is diegene die niet krachtens een overeenkomst heeft gebouwd. Derde is eenieder die gebouwd heeft op de grond van iemand anders of op deze grond werken heeft opgericht op zijn eigen kosten en voor zijn eigen rekening, en waarbij het eigendomsconflict door geen enkele wet en door geen enkele overeenkomst tussen beide partijen werd geregeld (zie ook: F. Van Neste, "Zakenrecht", in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Brussel, StoryScientia, 1990, 377, nr. 213). Dit maakt artikel 555 BW zinledig in een rechtsverhouding tussen feitelijke samenlevers, waar de andere partner in de regel bouwt in opdracht en voor rekening van de andere partner-eigenaar van het onroerend goed, hetgeen hier kennelijk niet anders was.