De inmiddels opgeheven oude gemeentewet stelde
«Met het oog op de vordering van onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen kan de financieel beheerder een dwangbevel uitvaardigen, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door het college van burgemeester en schepenen. Een dergelijk dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Dat exploot stuit de verjaring. Een bevel kan door het college van burgemeester en schepenen alleen worden geviseerd en uitvoerbaar verklaard als de schuld opeisbaar, vaststaand en zeker is. De schuldenaar moet bovendien vooraf aangemaand zijn met een aangetekende brief. De gemeente kan administratieve kosten omrekenen van deze aangetekende brief. Deze kosten vallen ten laste van de schuldenaar en kunnen eveneens ingevorderd worden via het dwangbevel.
«Schulden van een publieke rechtspersoon kunnen nooit via een dwangbevel worden ingevorderd. Verzet kan tegen dat exploot worden ingediend binnen één maand na de betekening ervan bij verzoekschrift of door een dagvaarding ten gronde.
«Met betrekking tot de vervulling van de opdrachten, bedoeld in dit artikel, rapporteert de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemeenteraad.»
Het gaat om een van de meest agressieve invorderingsmethoden, net omdat geen rechtbank wordt gepasseerd en door de overheid op eigen gezag wordt gehandeld om een schuldvordering in te vorderen en om zichzelf daarvoor een uitvoerbare titel te geven. Net daarom mag van een normaal zorgvuldige overheid in dezelfde omstandigheden worden verwacht dat omzichtig gebruik wordt gemaakt van het dwangbevel. Daarom stelde het inmiddels opgeheven art. 94, 2o, van het gemeentedecreet belangrijke voorwaarden aan de uitvaardiging van een dwangbevel. Het dwangbevel is enkel mogelijk voor (a) niet-fiscale schuldvorderingen die (b) niet betwist zijn en (c) opeisbaar zijn (vgl. Grondwettelijk Hof 18 mei 2017, nr. 62/2017).
Deze schuldvordering moet zeker en vaststaand zijn. Dat impliceert dat het bestaan en het bedrag van de schuldvordering niet voor redelijke betwisting vatbaar is op het moment van de uitvoerbaarverklaring van het dwangbevel.
Voor betwiste retributies dient nog steeds een uitvoerbare titel te worden verkregen via de gerechtelijke weg. Dit impliceert dat een zaak aanhangig moet worden gemaakt bij de bevoegde rechtbank die een vonnis dient te vellen, dat dan dienst doet als uitvoerbare titel (N. Appermont, «Enkele recente ontwikkelingen inzake parkeerheffingen toegelicht», T.Gem. 2014, 124).
De vier kwalitatieve vereisten (onbetwist, opeisbaar, niet-fiscale schuldvordering, vaststaand en zeker) moet vervuld zijn op de datum van de uitvoerbaarverklaring van het dwangbevel (in dit dossier is dat 3 oktober 2018) door het college van burgemeester en schepenen of, zoals in dit dossier, een schepen die daarvoor een delegatie heeft. Op dat ogenblik ontstaat immers de uitvoerbare titel (vgl. Rb. Gent, negende kamer, 7 september 2018, inzake 17/4053/A, niet uitgegeven; C. Janssens, «De regelgeving in verband met het gemeentelijk dwangbevel», LRB 2012, Afl. 2, 59-69).