Krachtens artikel 901 BW moet de testator/schenker gezond van geest zijn, dit wil zeggen wilsgeschikt, wat niet noodzakelijk verband houdt met een 'geestesstoornis'. De wetgever geeft doelbewust geen omschrijving en laat de appreciatie van deze (feiten)kwestie over aan de (feiten)rechter.
Gezondheid van geest impliceert ook helderheid van geest. De testator/schenker moet zowel in staat zijn de zin en de draagwijdte van de getroffen beschikking(en) te begrijpen als er vrijwillig in toe te stemmen. Een (gedeeltelijke) aantasting/verzwakking van de wil (voortvloeiend uit hetzij een psychische hetzij een fysieke aandoening) is voldoende om tot ongezondheid van geest in de zin van artikel 901 BW te besluiten {Gent 27 mei 2004, NjW 2005, 208, noot BW). De feitenrechter moet extra waakzaam zijn.
Artikel 901 BW is geen loutere herhaling van het gemeenrechtelijke toestemmingsvereiste van de artikelen 1109 e.v. BW. (W. Pintens, Ch. Declerck en K. Vanwinckelen, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, lntersentia, 2012, 222-223, nrs. 571-572). Ten opzichte van giften wordt om reden van de 'verarming' die zij teweegbrengen, een bijzondere graad van toestemming vereist, die strenger is dan bij handelingen om baat (J. Favril, "Impliceert de gezondheid van geest vereist door art. 901 BW een versterkte wil, toestemming of controle?" in W. Pintens en Ch. Declerck (eds.), Patrimonium 2010, Antwerpen, lntersentia, 2010, 209-225).
Ze moeten niet alleen worden nietig verklaard op grond van een totale afwezigheid van toestemming of op grond van de gewone wilsgebreken zoals dwaling, geweld of bedrog, maar ook bij elke aantasting, zelfs verzwakking/verstoring van de wil (J. Favril, "Impliceert de gezondheid van geest vereist door art. 901 BW een versterkte wil, toestemming of controle?" in W. Pintens en Ch. Declerck (eds.), Patrimonium 2010, Antwerpen, lntersentia, 2010, 209-225).
Het (tegen)bewijs van de ongezondheid van geest is aan strenge vereisten gebonden (W. Pintens, Ch. Declerck en K. Vanwinckelen, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, lntersentia, 2012, 223, nr. 573). Dit dient op precieze wijze te worden geleverd en mag geen twijfel laten bestaan. In de eerste plaats moet de ongezondheid van geest omstandig, met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond (J. Bael, "De gezondheid van geest bij het testament en de schenking, het gebruik van medische attesten en het beroepsgeheim van de arts, met bijzondere aandacht voor de rechtspraak van de laatste 10 jaar", T.Not. 2017, 302-303, nrs. 7-9; M. Puelinckx-Coene, R. Barbaix en N. Geelhand, "Overzicht van rechtspraak (1999-2011): Giften", TPR 2013, 206-209, nrs. 31-33).
Bovendien volstaat (los van het geval van rechterlijke bescherming met wils- en handelingsonbekwaamheid om te schenken/legateren) geen enkele geestesstoornis op zich om een gift te vernietigen maar moet telkens worden bewezen dat de vrije en bewuste wilsuiting van de beschikker daardoor in concreto wordt belemmerd. Tot slot moet de aantasting van de wil bestaan op het ogenblik van de gift zelf. Alle middelen van recht zijn dienstig voor het bedoelde bewijs, zo ook getuigen en vermoedens (W. Pintens, Ch. Declèrck en K. Vanwinckelen, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, lntersentia, 2012, 224, nr. 574).
Aangezien de schenker/testator steeds wordt vermoed gezond van geest te zijn op het ogenblik van de schenking/opmaak van zijn testament, moet diegene die op grond van zijn ongezondheid van geest de nietigheid van een rechtshandeling inroept, het bewijs daarvan aanbrengen (Cass. 5 november 2004, T.Not. 2006, 256; Gent 14 februari 2008, RTDF 2010, 432 en TBBR 2009, 461, noot M. Masschelein; Gent 8 januari 2015, T.Not. 2017, 353 en 361; Gent 27 oktober 2016, T.Not. 2017, 360; Gent 21 december 2017, TEP 2018, 209 en T.Not. 2018, 351; Gent 27 september 2018, TBBR 2019, 93 en TEP 2018, 967).