De blote stelling dat het bezit van huisdieren, zelfs indien ze geen hinder veroorzaken, in strijd met een verbodsclausule in de huurovereenkomst, is niet voldoende om een contractuele fout te bewijzen. Zulke clausule kan worden beschouwd in de huidige stand van de sociale opvattingen en gewoonten als een aantasting van het recht op een privéleven, gezinsleven en woonplaats, gewaarborgd door art. 8.1. EVRM, is al te arbitrair
Een dergelijke stelling kan niet stand houden zonder dat de basis en de criteria daarvan worden blootgelegd en zonder aanrijking van een controle-instrument.
Hoe is de huidige stand van de sociale opvattingen bepaald en waar en hoe zijn die gewoonten vastgelegd? Bestaan daarvan statistieken? Zijn er enquêtes uitgevoerd? Is er proefondervindelijk wetenschappelijk onderzoek dat dit uitwijst? Wij kunnen slechts vaststellen dat de aangevoerde rechtspraak, de stukken en conclusies van verwerende partij daar in ieder geval geen gewag van maken, laat staan uitsluitsel over geven.
Art. 8.2. EVRM bevat een mogelijke uitzondering voor de bescherming van de rechten of vrijheden van anderen. Onze interne wetgeving kent tal van geldige milderingen en uitzonderingen op het principe. Art. 22 GW geeft aan «behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald».
Ongebreidelde uitbreiding van hoger recht leidt tot botsing en conflicten van verschillende rechten waarin dan steeds opnieuw gekozen moet worden, wil het ene recht het andere niet opheffen of verdrukken. In concreto zou dit reeds leiden tot een botsing of conflict van art. 8 EVRM met art. 1 Aanvullend Protocol van 20 maart 1952 EVRM, nl. bescherming van eigendom. Men tilt enkel naar een hoger niveau de vraag welk fundamenteel recht de gemeenschap als geheel een hoger welbevinden geeft, zodanig dat voorrang moet worden verleend aan het ene boven het andere recht.
Gezaghebbende rechtsleer in Nederland wijst op het gevaar van «proliferatie van «right-talk»» of ongecontroleerde verspreiding van rechtsaanspraken. Eenvoudig gezegd gaat het om een bepaalde houding van de burger «Ik zou graag hebben dat, dus ik heb recht op», met andere woorden de wens of de droom wordt tot rechtsnorm verheven» .
Proliferatie van hoger recht kan tot inflatie en dus tot ontwaarding van hoger recht leiden. Het gewone recht als product van de normale wetgeving wordt beheerst door hoger recht in de vorm van grondrechten als resultaat van constitutionele wetgeving op nationaal, internationaal of supranationaal niveau. Dit rechtsideaal lijkt maar houdbaar en realiseerbaar wanneer de hoeveelheid en de aard van hoger recht beperkt zijn en niet elke – zij het gerechtvaardigde – verzuchting zonder meer tot hoger recht wordt gepromoveerd. Overvloed aan grondrechten kan leiden tot een ongewenst resultaat, omdat het verheffen van het ene recht (houden van een hangbuikvarken als huisdier) een degradatie of ontwaarding van het ander recht (ongeschonden bescherming van eigendom) kan betekenen.
Aan een grond- of mensenrecht mag het vereiste van universaliteit gesteld worden, met andere woorden in beginsel voor iedereen, overal en in alle omstandigheden. Het komt ons voor dat dit voor het houden van een hangbuikvarken op een gehuurd appartement niet het geval is.
Ten slotte kan ongecontroleerde uitbreiding van hoger recht leiden tot een democratisch deficit, wat op gespannen voet staat met het beginsel dat we leven onder, en beheerst worden door de regels van de democratische rechtstaat.
De kern van een grond- of mensenrecht is dat het uitgezonderd wordt van het normaal politiek wetgevingsproces, omdat die bepaalde waarden en beginselen dermate fundamenteel zijn dat ze nooit mogen worden geschonden of prijsgegeven, zelfs niet door een democratisch gecontroleerde wetgever. Wanneer nu het houden van een hangbuikvarken op een gehuurd appartement tot een dergelijk grond- of mensenrecht wordt gepromoveerd, dan zou niet alleen een andere contractpartij zich daarin moeten onthouden, maar ook in hoogst onzekere mate de democratisch gecontroleerde regelgever, waarna nagenoeg alles onvermijdelijk terechtkomt bij een rechterlijk toetsingsrecht. Voor de democratische rechtstaat zou dit een hoge en zware prijs zijn. Op die wijze zou vrije baan gegeven worden aan een «gouvernement des juges» wat klemt met de erkende en door aanvaarding gedragen «trias politica-leer».
De ontbinding van de huur op basis van het houden van een hangbuikbarken is dan weer een te zware sanctie.
Het is passend de huurder in de mogelijkheid te laten na het vonnis om het hangbuikvarken elders onder te brengen, bv. een kinderboerderij waar het goed verzorgd kan worden.
Het is derhalve raadzaam dat het hangbuikvarken uit het appartement verdwijnt, met dien verstande dat de vordering voor de ontbinding van de huur wordt aangehouden op latere datum voor evaluatie en beoordeling.