Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit art. 6 EVRM, omvat het recht van elke procespartij om de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen mits deze bewijzen toegelaten en geoorloofd zijn
Het bewijs tussen handelaars m.b.t. daden van koophandel is principieel vrij is. Het bewijs van en buitengerechtelijke bekentenis, hetgeen een bewijs van een rechtsfeitis, is bovendien steeds vrij.
Noch art. 8.1 EVRM noch art. 314bis Sw. beletten het louter opnemen van een gesprek door een deelnemer aan dit gesprek zonder medeweten van de andere deelnemers (in deze zin: Cass. 17 november 2015, NC 2017, 57). De (telefonische) gesprekken opgenomen door de zaakvoerster van D., zonder medeweten van de h. R. Van R., zaakvoerder van Van R., zijn in se geen ongeoorloofde bewijzen.
Behalve wanneer de wet uitdrukkelijk anders bepaalt, staat het de rechter de toelaatbaarheid van een onrechtmatig verkregen bewijs, te beoordelen in het licht van art. 6 EVRM, rekening houdende met de elementen van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs verkregen werd en de omstandigheden waarin die onrechtmatigheid werd begaan. Een dergelijk bewijs, behalve in het geval van miskenning van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm, kan alleen worden geweerd wanneer de bewijsverkrijging is aangetast door een gebrek waardoor de betrouwbaarheid ervan wegvalt of waardoor het recht op een eerlijk proces in gevaar wordt gebracht .
Het heimelijk opnemen van (telefonische) gesprekken is wettelijk niet verboden, en miskent geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm.