In art. 792 oud B.W. (artikel 4.48 (nieuw) BW) in de lezing sinds de wetswijziging van 22 juli 2018 staat:
"De erfgenaam die te kwader trouw informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt met betrekking tot de samenstelling of de omvang van de nalatenschap, om hieruit voor zichzelf, ten nadele van zijn mede-erfgenamen of van de schuldeisers van de nalatenschap, een voordeel te verkrijgen, is schuldig aan heling.
De erfgenaam die schuldig is aan heling verliest de bevoegdheid om de nalatenschap te verwerpen; al zou hij die willen verwerpen, toch blijft hij zuiver erfgenaam, zonder op enig aandeel in de geheelde goederen of waarden aanspraak te kunnen maken.
Deze sanctie kan niet worden ingeroepen tegen de erfgenaam die spontaan en tijdig de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn valse verklaringen rechtzet.".
Krachtens artikel 792 oud Burgerlijk Wetboek (artikel 4.48 (nieuw) BW) verliezen erfgenamen die goederen van een nalatenschap hebben weggemaakt of verborgen gehouden, hun erfkeuze. Ook al verwerpen ze de nalatenschap, toch blijven ze zuiver erfgenaam, zonder op enig aandeel in de weggemaakte of verborgen gehouden goederen aanspraak te kunnen maken.
Heling van erfgoederen omvat elk maneuver met betrekking tot nalatenschapsgoederen dat door een erfgenaam te kwader trouw wordt gesteld en dat tot gevolg kan hebben dat de rechten van de mede-erfgenamen en/of schuldeisers van de nalatenschap worden geschaad.
Elk bedrieglijk maneuver dat de gelijkheid bij de verdeling tracht te verbreken, wordt dus geviseerd. Een dergelijk maneuver kan onder vele gedaanten, zoals (1) de onrechtmatige toe-eigening van nalatenschapsgoederen; (2) het afleggen van een valse verklaring m.b.t. de samenstelling van de nalatenschap en (3) het opzetten (gebeurlijk samen met de erflater) van constructies.
Heling onderstelt vier voorwaarden, i.h.b.
(1) het wegmaken of verborgen houden van goederen;
(2) die tot de opengevallen nalatenschap behoren;
(3) met bedrieglijk inzicht;
(4) door een erfgenaam.
De in art. 792 oud BW (artikel 4.48 (nieuw) BW) bedoelde sanctie kan evenwel vervallen
(1) wanneer de heler zich spontaan tijdig bedenkt of
(2) wanneer de mede-erfgenamen afstand doen van de sanctie.
De (mede-)erfgenaam die de in art. 792 oud BW (artikel 4.48 (nieuw) BW) bedoelde sanctie inroept, draagt de bewijslast.
Het wegmaken van goederen onderstelt een onrechtmatige actieve houding, terwijl het verborgen houden van goederen doelt op een onrechtmatige passieve houding.
De heling moet betrekking hebben op nalatenschapsgoederen. Tot de nalatenschap behoren niet enkel de bestaande goederen en de schuldvorderingen, maar ook alle giften, ongeacht of ze al dan niet met vrijstelling van inbreng gebeurden. Giften binnen of buiten erfdeel moeten in hun geheel worden aangegeven en derhalve niet enkel ten belope van het in te korten gedeelte.
(De verklaringen van de begiftigden bij het opmaken van de notariële boedelbeschrijving dienen voldoende precies te zijn om in aanmerking te kunnen komen als berouw in geval van heling. Dergelijke verklaringen mogen dus niet te vaag, te algemeen en te duister zijn.)
Heling kan haar oorsprong niet vinden in bedrieglijke maneuvers die dagtekenen van vóór het openvallen van de nalatenschap, met dien verstande dat, zolang de nalatenschap niet is opengevallen, er van heling geen sprake kan zijn.
Cruciaal is het bedrieglijke opzet. Opdat van heling sprake kan zijn, is vereist dat de erfgenaam te kwader trouw handelde. Niet elk bedrog wordt beteugeld, maar enkel de doelbewuste en gewilde handeling die erop was gericht (1) zich een bijzonder voordeel te verschaffen ten nadele van zijn mede-erfgenamen en (2) de gelijkheid tussen de erfgenamen te verstoren of de schuldeisers van de nalatenschap te bedriegen. De goede trouw van de erfgenaam kan derhalve heling uitsluiten.
Weliswaar geldt een positieve meldingsverplichting. Elke erfgenaam moet spontaan melding maken van (1) alle rechtstreeks of onrechtstreeks van de erflater ontvangen elementen en (2) alle vóór of na het overlijden uit de te verdelen massa voorafgenomen elementen. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor gelden op een bankrekening, gebeurlijk een gezamenlijke bankrekening op naam van de erflater en een erfgenaam. Een notariële boedelbeschrijving in de zin van art. 1183 (i.h.b. 10o en 11o Ger.W.) is relevant, maar geen conditio sine qua non voor de toepassing van de in art. 792 oud BW (artikel 4.48 (nieuw) BW) bedoelde sanctie.
De onderliggende basis van art. 792 oud BW (artikel 4.48 (nieuw) BW) is de goede trouw die de erfgenamen als deelgenoten tegenover elkaar hebben. Op de erfgenamen rust de verplichting om elkaar van in het begin juiste en volledige informatie te verschaffen.
In de mate dat de bedrieglijke intentie zich moet uiten in een bedrieglijk handelen, moet de heler met zijn handeling de gelijke verdeling ten nadele van zijn medegerechtigden willen verstoren
De heler die met zijn handeling een ander doel voor ogen heeft, blijft buiten het bereik van artikel 792 BW. Het intentioneel element ontbreekt bijvoorbeeld als de heling het gevolg is van een vergissing, een onzorgvuldigheid of zelfs een zware nalatigheid
Er is ook geen sprake van heling als het bedrog enkel op fiscale redenen steun of een verzegeling beoogt te vermijden
Het bewijs van het intentioneel element moet bovendien geen twijfel laten De aan het bewijs gestelde eisen zijn dan ook hoog omdat het intentioneel element, in tegenstelling tot het materiële element, heling werkelijk afbakent.
Een werkelijke afbakening volgt immers niet uit de ruime benadering van het materiële element, in die zin dat elk procedé of maneuver m.b.t. nalatenschapsgoederen, maar ook m.b.t. elementen die van belang kunnen zijn om de omvang van de fictieve massa te bepalen, in aanmerking kan komen. Het laakbare karakter van de gedraging, eerder dan de gedraging zelf, verantwoordt aldus de private bestraffing opgelegd naar aanleiding van heling, zodat dit karakter derhalve ernstig moet vaststaan. Het vermoeden van onschuld (goede trouw) verantwoordt met andere woorden de hoge eisen aan het bewijs en doet de twijfel in het voordeel van de beklaagde spelen.
Aldus is het niet mogelijk om het intentioneel element zonder meer af te leiden uit het materiële element, waaronder een tekortkoming aan de spreekplicht
Waar overeenkomstig artikel 792 Boud Burgerlijk Wetboek (artikel 4.48 (nieuw) BW), de erfgenaam die goederen van de nalatenschap heeft weggemaakt of verborgen gehouden, de bevoegdheid verliest om de nalatenschap te verwerpen, en - al verwerpt hij deze - toch zuiver erfgenaam blijft zonder op enig aandeel in de weggemaakte of verborgen gehouden zaken aanspraak te kunnen maken kan de erfgenaam die de goederen van een nalatenschap wegmaakt of verborgen houdt, de in voormeld artikel bedoelde straf niet ontlopen, tenzij hij uiterlijk vóór het afsluiten van de in artikel 1175 Gerechtelijk Wetboek bedoelde boedelbeschrijving uit eigen beweging op de leugenachtige verklaring is teruggekomen, zonder daartoe door de omstandigheden gedwongen te zijn.
Stekt zich hierbij dan ook de vraag tot wanneer er sprake kan zijn van een tijdig en spontaan berouw.
Tijdig is het berouw als het uiterlijk vóór de afsluiting van de boedelbeschrijving, veelal vóór de eedaflegging bij de inventaris, is getoond.
De spontaneïteit van het berouw beoogt om heling niet te stimuleren. Als de heler niet spontaan op zijn stappen terugkomt, zal hij worden gesanctioneerd.
Het berouw is spontaan zolang de heler uit eigen beweging, zonder hiertoe door de omstandigheden gedwongen te zijn, op de leugenachtige verklaring is teruggekomen. Vraag is dan in hoeverre de omstandigheden de heler tot berouw moeten drijven opdat dit berouw nog spontaan is.
In het algemeen ontzeggen rechters en auteurs de heler niet snel de mogelijkheid tot spontaan berouw. Zo besluit de rechtsleer bijvoorbeeld dat de sanctie van artikel 792 oud BW (artikel 4.48 (nieuw) BW) van toepassing is als de heler de goederen niet mededeelt vooraleer de andere deelgenoten het bestaan ervan bewijzen.
Van spontaneïteit is alleszins geen sprake meer eenmaal de ware feiten aan het licht zijn gekomen. Berouw nadat de heler in het nauw is gedreven door een mede-erfgenaam of de gerechtelijke politie komt steeds te laat.. De heler handelt dan niet langer spontaan omdat hij handelt in de overtuiging ontmaskerd te worden. Die overtuiging kan onder meer volgen uit een (zelfs geseponeerde) (straf)klacht, de wens van de mede-erfgenaam om een gerechtelijke procedure op te starten, nadat duidelijk is geworden dat er bedragen zijn verborgen, of omdat de heler wist dat de notaris op vraag van een partij een initiatief zou nemen om meer te weten te komen over de herbelegging en dat het aldus mogelijk zou zijn om verzet te doen op deze kasbon.
De loutere vraag waarbij de heler naar zijn handelingen wordt gevraagd, volstaat niet, onder de vorm van de uiting van een algemeen vermoeden dat goederen zijn geheeld. Zulks dient aangevuld met concrete verzoeken opdat de spontaneïteit van het berouw zou kunnen wegvallen.
Maar ook het standpunt dat concrete vragen of concrete vermoedens (verzoek tot teruggave van geheelde goederen; gerichte vragen) moeten voorliggen opdat er niet langer sprake zou kunnen zijn van spontaan berouw, doet er evenwel niet aan af dat de feitelijke omstandigheden in deze zeer divers kunnen zijn en dat het uiteindelijk tot de onaantastbare beoordelingsbevoegdheid van de feitenrechter behoort of de erfgenaam uit eigen beweging, d.i. zonder hiertoe door de omstandigheden gedwongen te zijn, de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn (valse) verklaringen rechtzet.
Aldus mag geconcludeerd dat de rechter in feite oordeelt of de erfgenaam uit eigen beweging, zonder hiertoe door de omstandigheden gedwongen te zijn heeft gehandeld, onverminderd het marginaal toetsingsrecht van het Hof van cassatie (zie conclusie OM onder Cass. 104/10/2019).