Art. 14, eerste lid Handelshuurwet bepaalt dat de huurder die het recht op hernieuwing verlangt uit te oefenen, dit op straffe van verval bij exploot van gerechtsdeurwaarder of bij aangetekende brief ter kennis van de verhuurder moet brengen, ten vroegste achttien maanden, ten laatste vijftien maanden vóór het eindigen van de lopende huur.
Die wetsbepaling schrijft ook voor dat de kennisgeving, op straffe van nietigheid, de voorwaarden moet opgeven waaronder de huurder zelf bereid is om de nieuwe huur aan te gaan en de vermelding moet bevatten dat de verhuurder geacht zal worden met de hernieuwing van de huur onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen, indien hij niet op dezelfde wijze binnen drie maanden kennis geeft ofwel van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, ofwel van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde.
Uit die bepaling, die van dwingend recht is ten voordele van de verhuurder, blijkt dat de aanvraag tot huurhernieuwing, op straffe van nietigheid, de vermelding moet bevatten dat de verhuurder geacht zal worden met de hernieuwing van de huur onder de voorgestelde voorwaarden in te stemmen, indien hij niet binnen drie maanden bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief kennis geeft ofwel van zijn met redenen omklede weigering van hernieuwing, ofwel van andere voorwaarden ofwel van het aanbod van een derde.
Wanneer in het antwoord van de huurder een bij wet voorgeschreven passus ontbreekt is de aanvraag tot huurhernieuwing ongeldig. Dit is bv. het geval wanneer de huurder nalaat te vermelden dat het antwoord van de verhuurder per aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot diende te geschieden.
Het is volgens het Grondwettelijk Hof redelijk verantwoord dat de wetgever het niet nodig heeft geacht aan de huurder gelijke informatie te waarborgen over zijn verplichting om zich, in het in art. 18 Handelshuurwet gepreciseerde geval, op straffe van verval, binnen dertig dagen na het antwoord van de verhuurder tot de vrederechter te wenden. De huurder neemt immers het initiatief om de hernieuwing van de huurovereenkomst aan te vragen op grond van art. 14 van deze wet, dat hem een recht op hernieuwing verleent teneinde de stabiliteit van zijn handelszaak te verzekeren.
Het Hof van Cassatie oordeelde op haar beurt dat de huurder niet niet aan zijn kennisgevingsverplichting voldoet als hij in zijn aanvraag tot huurhernieuwing vermeldt dat de wet hem verplicht om aan de verhuurder mee te delen dat, bij ontstentenis van een kennisgeving, op dezelfde wijze en binnen drie maanden, van zijn met redenen omklede weigering tot huurhernieuwing, van andere voorwaarden of van het aanbod van een derde, hij geacht zal worden met de huurhernieuwing in te stemmen met de door de huurder voorgestelde voorwaarden.
De wijze waarop moet geantwoord is aan een zeer streng formalisme onderworpen.
Het antwoord antwoorden “hetzij bij aangetekend schrijven, hetzij bij exploot van een gerechtsdeurwaarder” moet uitdrukkelijk worden vermeld. Een loutere vermelding “op dezelfde wijze” volstaat niet. Het volstaat ook niet te verwijzen naar de vermeldingen van artikel 14.
Het Hof van Cassatie oordeelde eveneens dat de bepaling die de huurder verplicht om onder strikte formalistische voorwaarden de huurhernieuwing aan de verhuurder te vragen een bepaling is die dwingend is ten voordele van de verhuurder als “beschermde persoon”, zodat het beding dat de huurder ontslaat van de verplichting de hernieuwing van de huurovereenkomst te vragen, enkel door een relatieve nietigheid is aangetast. Daaruit volgt dat de verhuurder die nietigheid kan aanvoeren, deze kan verzaken of ze kan bevestigen. Zolang de verhuurder zich niet op die nietigheid heeft beroepen, is de schade voorde huurder hypothetisch.