De (strikt persoonlijke) mogelijkheid om met toepassing van artikel 1096 BW tot herroeping van een (buiten huwelijkscontract gedane) gift over te gaan, blijft bestaan gedurende het leven van de schenker en kan, indien de gift tijdens het huwelijk van de schenker aan zijn echtgenoot heeft plaatsgevonden, ook nog na een echtscheiding.
In geval van echtscheiding kan de schenker evenwel (onherroepelijk) afstand doen van zijn recht tot herroeping van een gift.
Bij de beëindiging van het huwelijk verliest de schenking derhalve haar imperatief karakter.
Verschillende overeenkomsten kunnen afzonderlijk zijn opgesteld maar toch onderling samenhangend zelfs onlosmakelijk verbonden zijn, wanneer ze zijn gesloten met het oog op de echtscheiding door onderlinge toestemming dan wel onder de opschortende voorwaarde van en/of met uitwerking bij het definitief worden van de echtscheiding door onderlinge toestemming. Deze afzonderlijke overeenkomsten zijn dan enkel qua instrumentum te onderscheiden.
Het gaat dan immers om één alomvattende vermogensrechtelijke regeling (één negotium) en meer precies een transactionele verdeling van het complete huwelijksvermogen.
Dat de (basis)regelingsakte in de zin van artikel 1287 Ger.W. als zodanig niet (rechtstreeks) verwijst naar de andere overeenkomsten, doet daaraan geen afbreuk.
De ene afspraak/regeling hangt samen met de andere, zodat ze bezwaarlijk kunnen worden geïsoleerd of losgeknipt uit het geheel
De bedoeling primeert hier boven de werkwijze/constructie/vorm/gebruikte bewoordingen (art. 1156 BW).
Echtgenoten mogen/moeten bij een EOT inderdaad (schriftelijk) een alomvattend (vermogensrechtelijk) vergelijk treffen.
Zij beschikken hierbij over een zeer grote vrijheid.
Zij kunnen bij de verdeling van hun goederen afwijken van de regels die normalerwijze van toepassing zijn op de verdeling van het huwelijksvermogen. Zij zijn niet verplicht om een inventaris van hun goederen op te maken of om exact te bepalen welke vermogensverschuivingen er hebben plaatsgevonden. Zij kunnen opteren voor een forfaitaire regeling en zelfs voor een volstrekt ongelijke verdeling/regeling. De reden voor deze vrijheid ligt in de aard van de echtscheiding door onderlinge toestemming: de door onderlinge toestemming scheidende echtgenoten zijn niet verplicht om de redenen voor de echtscheiding te onthullen en ze kunnen bepaalde (gebeurlijk verregaande) toegevingen doen om hun vrijheid te herwinnen.
De overeenkomsten voorafgaand aan de EOT vormen aldus een (alomvattende) dading met een bijzondere aard en strekking. Bij het sluiten ervan verdisconteren de contractspartijen sowieso de risico's van dwaling en benadeling .
Het verbintenissenrecht geldt maar wordt gestuurd ingevolge het sui generis karakter van de EOT overeenkomsten (Cass. 16 juni 2000, RW 2000-01, 238, noot W. Pintens).
Voormelde redengeving maakt verder dat, in zoverre de litigieuze transacties (nog) tijdens (want op de valreep van) het (door echtscheiding ontbonden) huwelijk hebben plaatsgevonden, enige herroepbaarheid ad nutum (met toepassing van art. 1096 BW) evenmin aan de orde kan zijn.