De herroeping van de schenking (ontbinding) de civielrechtelijke sanctie voor het onbetamelijke gedrag van de begunstigde ten aanzien van de schenker.
Art. 955 BW verleent de schenker de mogelijkheid de schenking te “herroepen” (ontbinden) indien de begunstigde zich ondankbaar gedraagt. De mogelijkheid tot herroeping (ontbinding) van de schenking wegens ondankbaarheid is de civielrechtelijke sanctie voor een onheuse gedraging van de begunstigde ten aanzien van de schenker. De idee is dat de begiftigde dankbaarheid verschuldigd is aan de schenker en dat hij zich van bepaalde handelingen dient te onthouden.
Art. 955 BW somt de gevallen van ondankbaarheid limitatief op; ze zijn bovendien restrictief te interpreteren.
Art. 955, 1° vermeldt als eerste geval "Indien de begiftigde een aanslag op het leven van de schenker heeft gepleegd;"
Art. 955, 2° BW behelst een tweede reeks gevallen van ondankbaarheid: de mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen zoals vrijwillige slagen en verwondingen, maar ook op morele mishandeling.
“Misdrijf” duidt op elke als zodanig in het Strafwetboek omschreven handeling, ongeacht de aard van het misdrijf en ongeacht of het misdrijf gericht is tegen de persoon van de schenker dan wel tegen diens vermogen.
Een “grove belediging” is iedere gedraging van de begunstigde die een beledigend of kwetsend karakter heeft en de morele integriteit, eer, aanzien en waardigheid van de schenker aantast. De vereiste van een animus iniurandi staat centraal: de begunstigde moet de bijzondere intentie hebben gehad de schenker te beledigen; niet zozeer of de schenker zich beledigd voelde is van belang, maar wel de intentie van de begunstigde om de schenker te beledigen
Art. 955, 3° BW omschrijft het derde toepassingsgeval waarbij een schenking wegens ondankbaarheid kan worden herroepen indien de begiftigde weigert om de schenker levensonderhoud te verschaffen. Art. 955, 3° BW is een autonome bepaling die toepassing kan vinden onafhankelijk van het bestaan van enige wettelijke onderhoudsplicht.
Herroeping van een schenking kan op deze grond enkel worden gevorderd indien de weigering tot het verschaffen van levensonderhoud een fout van de begiftigde uitmaakt. Het foutieve of onwettige karakter van de weigering wordt op onaantastbare wijze beoordeeld door de feitenrechter, rekening houdend met alle omstandigheden. Traditioneel gebeurt de beoordeling aan de hand van (minstens) drie criteria. Aangenomen wordt allereerst dat een weigering tot het verstrekken van levensonderhoud slechts een foutief karakter kan vertonen wanneer er sprake is van behoeftigheid van de schenker (het Nederlands Burgerlijk Wetboek heeft het zelfs over “in armoede vervallen zijn”) en de begiftigde beschikt over de middelen om daaraan tegemoet te komen (vgl. art. 208 BW). Art. 955, 3° BW veronderstelt bovendien dat levensonderhoud door de schenker werd gevraagd en door de begiftigde werd geweigerd. Er dient (in één of andere vorm) een verzoek daartoe te worden geformuleerd door de (behoeftige) schenker. De begiftigde is bovendien slechts verplicht om op het verzoek tot het verstrekken van levensonderhoud in te gaan voor zover hij daarin kan voorzien.
Zoals gezegd, is de herroeping (ontbinding) de civielrechtelijke sanctie voor het onbetamelijke gedrag van de begunstigde ten aanzien van de schenker. Deze sanctie treedt, in tegenstelling tot de erfrechtelijke onwaardigheid (art. 727 BW), niet van rechtswege in werking. De herroeping (ontbinding) onderstelt een vordering in rechte (art. 956 BW), en wel binnen de in art. 957 BW bepaalde (verval)termijn van één jaar.
De rechtbank beoordeelt de toelaatbaarheid van de vordering, de ernst van de ondankbaarheid en de opportuniteit van de eventuele herroeping (ontbinding), die in voorkomend geval terugwerkt, althans tussen de partijen. De terugwerking geldt niet als zodanig ten aanzien van derden.
Procedure (Art. 957 BW):
De eis tot herroeping wegens ondankbaarheid moet ingesteld worden binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf waarvan de schenker de begiftigde beschuldigt, of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn.
De schenker kan de herroeping vorderen tegen de begiftigde, en, na zijn overlijden, tegen zijn erfgenamen.
De erfgenamen van de schenker kunnen de herroeping enkel vorderen indien :
1° de schenker de eis reeds had ingesteld;
2° de schenker overleden is binnen een jaar, te rekenen van de dag van het misdrijf of van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het misdrijf, hetzij van de dag waarop het misdrijf de schenker bekend kon zijn;
3° de schenker overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn; de erfgenamen moeten de eis dan instellen binnen een jaar, te rekenen hetzij van de dag van het overlijden, hetzij van de dag waarop het misdrijf hen bekend kon zijn, hetzij van de dag waarop de schenking hen bekend kon zijn.
Gevolgen (Art. 958 BW)
Herroeping wegens ondankbaarheid doet geen afbreuk aan de door de begiftigde gedane vervreemdingen, noch aan de hypotheken en andere zakelijke lasten waarmee het geschonken goed door hem mocht zijn bezwaard, mits een en ander geschied is vooraleer het uittreksel uit de eis tot herroeping is ingeschreven op de kant van de bij artikel 939 BW bevolen overschrijving.
In geval van herroeping wordt de begiftigde veroordeeld tot teruggave van de waarde der vervreemde goederen, gelet op het tijdstip van de eis, en tot teruggave van de vruchten, te rekenen van de dag van deze eis.
Het nieuwe, tweede lid van artikel 1046 BW voert een gelijksoortige regeling in voor de ontbinding van legaten wegens onwaardigheid. Dit betekent dat ook de erfgenamen van de testator de ontbinding van een legaat kunnen vorderen, onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijn als zij de ontbinding van een schenking kunnen vorderen