De verhuurder kan de huurder niet verplichten om op het einde van de huur te herschilderen. Een dergelijk beding in het huurcontract holt de essentie van een huurcontract uit.
De verplichting om bij vertrek alle muren te schilderen, houdt het herstel in van iets dat door normale slijtage en gebruik veroudert.
De verbintenis tot het herschilderen bij het einde van de huurovereenkomst dient gezien te worden in de totale onderhoudsplicht. Deze onderhoudsplicht kan nooit geïnterpreteerd worden als een renovatieplicht of een verplichting tot herstel «in nieuwe staat».
Het is hierbij irrelevant dat het beding werd opgenomen in een huurovereenkomst die dateert van vóór mei 2007. Ook vóór de wetswijziging diende een verzwarend beding beoordeeld te worden binnen de feitelijke huurrelatie en kon een dergelijk beding de huurder er niet toe verplichten om op het einde van de rit een «gerenoveerde» woning terug te geven.
Dit is enkel toegestaan in een renovatiehuurovereenkomst die onderworpen is aan zeer specifieke regels. In een renovatieovereenkomst moeten de renovatiewerken precies omschreven zijn en is er een tegenprestatie van de verhuurder vereist.
De verbintenis tot het «her»nieuwen van schilderwerken bij het einde van de huur moet gezien worden in de totale onderhoudsplicht. Deze onderhoudsplicht kan niet worden beschouwd als een renovatieplicht of een herstel «in nieuwe staat», omdat dit het wezen van de huurovereenkomst zou uithollen.
Indien geen omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt vermoed dat de huurder het gehuurde goed ontvangen heeft in dezelfde staat als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs dat door alle middelen kan worden geleverd (art. 1731, § 1 BW).
Het vermoeden van art. 1731 BW werd ingevoerd bij de wet van 29 december 1983 met ingang van 1 januari 1984. Het vermoeden van art. 1731 BW is dus van toepassing.
De verhuurder is conform de algemene regels inzake huur verplicht het goed in goede staat van onderhoud te leveren en moet daaraan alle herstellingen doen die nodig mochten worden (art. 1720 BW).
De huurder is ertoe gehouden de geringe onderhoudsherstellingen en de gebruikelijke huurherstellingen uit te voeren (art. 1754 BW). De herstellingen die het gevolg zijn van ouderdom of overmacht vallen ten laste van de verhuurder (art. 1755 BW).
Deze regels maken regels van dwingend recht uit voor woninghuurovereenkomsten, aangegaan vanaf 18 mei 2007 (art. 2, § 2 Woninghuurwet).
Het beding dat de teruggaveverplichting verzwaart, dient restrictief te worden geïnterpreteerd.
Het beding dat de huurder alle huurherstellingen, zowel binnen als buiten, ten laste legt of de teruggave in nieuwe staat oplegt, verplicht hem niet tot het herstellen van wat door ouderdom of slijtage is vergaan.
Zo de verhuurder bepaalde verplichtingen die in het kader van een huurovereenkomst op hemzelf rusten aan de huurder kan opleggen, dan kan het geheel van deze verbintenissen evenwel niet ten laste van de huurder worden gelegd, wil men de overeenkomst niet van haar wezenskenmerk ontdoen.