Hof van Cassatie, 2e Kamer – 12 juni 2018, RW 2020-2021, 217,
juridat, met noot T. Vandromme, De onmogelijkheid om een veroordeling tot herstel van de woningkwaliteit uit te voeren
samenvattingVolgens artikel 1385quinquies, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroorde-ling te voldoen. Volgens artikel 1385quinquies, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Er is sprake van een onmogelijkheid in de zin van deze bepaling indien zich een toestand voordoet waarin de dwangsom haar zin als dwangmiddel, dit wil zeggen als geldelijke prikkel om de nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren, verliest. Dat is het geval indien het onredelijk zou zijn om van de veroordeelde meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht. De door artikel 1385quinquies, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bedoelde onmogelijkheid is geen absolute, maar wel een relatieve onmogelijkheid die moet worden afgemeten volgens de maatstaf van wat redelijkerwijze onmogelijk is.
De feitenrechter oordeelt onaantastbaar over het bestaan, de aard en de gevlogen van een onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroorde-ling te voldoen. Het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden aangenomen
Artikel 20quater, eerste lid, Vlaamse Wooncode bepaalt dat als er op een roerend of onroerend goed ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren als vermeld in artikel 20bis, die verplichting op het ogenblik dat een authentieke akte wordt opgesteld voor de overdracht van een zakelijk recht op dat goed, in een afzonderlijke akte wordt vermeld. In die akte wordt ook vermeld dat de nieuwe houder van het zakelijk recht de verbintenis aangaat om, met behoud van de toepassing van de verplichting voor de overtreder, de opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren.
Artikel 20quater, eerste lid, Vlaamse Wooncode bepaalt dat als er op een roerend of onroerend goed ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren als vermeld in artikel 20bis, die verplichting op het ogenblik dat een authentieke akte wordt opgesteld voor de overdracht van een zakelijk recht op dat goed, in een afzonderlijke akte wordt vermeld. In die akte wordt ook vermeld dat de nieuwe houder van het zakelijk recht de verbintenis aangaat om, met behoud van de toepassing van de verplichting voor de overtreder, de opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren.
Uit die bepaling volgt dat hij die overeenkomstig artikel 20bis Vlaamse Wooncode bij uitvoerbare definitieve beslissing is veroordeeld tot een herstelmaatregel en die het goed waarop die herstelmaatregel rust, heeft verkocht aan een derde overeenkomstig artikel 20quater, eerste lid, Vlaamse Wooncode met behulp van een gerechtsdeurwaarder op grond van die uitvoerbare definitieve beslissing toegang kan nemen tot het goed met het oog op de uitvoering van de herstelmaatregel, zonder dat hij daartoe een uitdrukkelijke machtiging behoeft.