Art. 68, derde lid, Wet Landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat de eigenaar en de derden een eigen recht jegens de brandverzekeraar bezitten.
De Wet Landverzekeringovereenkomst voorziet niet in een bijzondere verjaringstermijn voor de vordering op grond van art. 68 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Art. 34, § 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst, dat betrekking heeft op het eigen recht van de benadeelde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar, verwijst enkel naar art. 86 en niet naar art. 68 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
Op de vordering geregeld in art. 68 Wet Landverzekeringsovereenkomst dient evenwel eveneens de verjaringstermijn van art. 34, § 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst te worden toegepast. In het oorspronkelijk wetsvoorstel met betrekking tot art. 34, § 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst was sprake van «de vordering die voortvloeit uit het eigen recht van de benadeelde tegen de verzekeraar», zonder verwijzing naar art. 86 Wet Landverzekeringsovereenkomst. De verwijzing werd eraan toegevoegd ingevolge een vraag naar verduidelijking inzake de levensverzekering ingeval de begunstigde geen kennis heeft van het overlijden van de verzekerde. Hieruit blijkt dat de wetgever met de verwijzing naar art. 86 geenszins de bedoeling had om de rechtstreekse vorderingen andere dan die voortvloeiende uit art. 86, van de toepassing van art. 34, § 2, uit te sluiten. Dat art. 68 ressorteert onder hoofdstuk II «Zaakverzekeringsovereenkomsten» van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, doet hier niet aan af.
Ten overvloede dient erop gewezen te worden dat de verjaringstermijn van drie jaar van art. 34, § 1, Wet Landverzekeringsovereenkomst geen toepassing kan vinden, omdat de rechtstreekse vordering niet voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst, maar uit de wet, namelijk art. 68 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
Aldus dient de vijfjarige verjaringstermijn, bepaald in art. 34, § 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst te worden toegepast.
De verjaring van de rechtstreekse vordering bepaald in art. 34, § 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst begint te lopen vanaf het schadeverwekkende feit, of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. De brand dateert in casu van 28 mei 1994, terwijl appellante pas tot dagvaarding van geïntimeerde overging op 8 mei 2002.
Art. 34, § 2, tweede lid, Wet Landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat indien de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, de termijn pas begint te lopen vanaf dat tijdstip, met dien verstande dat hij in elk geval verstrijkt na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit, of indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.
Voor de regeling inzake de verjaring sinds de nieuwe wet betreffende de verzekering van 4 april 2014
zie: Art. 88. § 1. De verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst bedraagt drie jaar. In de levensverzekering bedraagt de termijn dertig jaar voor wat betreft de rechtsvordering aangaande de reserve die op de datum van opzegging of op de einddatum gevormd is door de betaalde premies, onder aftrek van de verbruikte sommen.
De termijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontslaan. Wanneer degene aan wie de rechtsvordering toekomt, bewijst dat hij pas op een later tijdstip van het voorval kennis heeft gekregen, begint de termijn te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval vijf jaar na het voorval, behoudens bedrog.
In de aansprakelijkheidsverzekering begint de termijn, wat de regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar betreft, te lopen vanaf het instellen van de rechtsvordering door de benadeelde, onverschillig of het gaat om een oorspronkelijke eis tot schadeloosstelling dan wel om een latere eis naar aanleiding van een verzwaring van de schade of van het ontslaan van een nieuwe schade.
In de persoonsverzekering begint de termijn, wat de rechtsvordering van de begunstigde betreft, te lopen vanaf de dag waarop deze tegelijk kennis heeft van het bestaan van de overeenkomst, van zijn hoedanigheid van begunstigde en van het voorval dat de verzekeringsprestaties opeisbaar doet worden.
§ 2. Onder voorbehoud van bijzondere wettelijke bepalingen, verjaart de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 150 door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.
Indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.
§ 3. De regresvordering van de verzekeraar tegen de verzekerde verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag van de betaling door de verzekeraar, behoudens bedrog.
Schorsing en stuiting van de verjaring
Art. 89. § 1. De verjaring tegen minderjarigen, onbekwaamverklaarden en andere onbekwamen loopt niet tot de dag van de meerderjarigheid of van de opheffing van de onbekwaamheid.
HOOFDSTUK 6. - Verjaring
Art. 256. Elke rechtsvordering die uit een verzekeringspolis ontstaat, verjaart door verloop van drie jaren, te rekenen van de gebeurtenis waarop ze gegrond is. De verjaring tegen minderjarigen, onbekwaamverklaarden en andere onbekwamen loopt niet tot de dag van de meerderjarigheid of van de opheffing van de onbekwaamheid.
In geval van regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar loopt de termijn echter eerst vanaf het instellen van de rechtsvordering door de getroffene, onverschillig of het gaat om een oorspronkelijke eis tot schadeloosstelling dan wel om een latere eis naar aanleiding van een verzwaring van de schade of van het ontstaan van nieuwe schade.
§ 2. De verjaring loopt niet tegen de verzekerde, de begunstigde of de benadeelde die zich door overmacht in de onmogelijkheid bevindt om binnen de voorgeschreven termijn op te treden.
§ 3. Indien het schadegeval tijdig is aangemeld, wordt de verjaring gestuit tot op het ogenblik dat de verzekeraar aan de wederpartij schriftelijk kennis heeft gegeven van zijn beslissing.
§ 4. Stuiting of schorsing van de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen een verzekerde heeft stuiting of schorsing van de verjaring van zijn rechtsvordering tegen de verzekeraar tot gevolg. Stuiting of schorsing van de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar heeft stuiting of schorsing van de verjaring van zijn rechtsvordering tegen de verzekerde tot gevolg.
§ 5. De verjaring van de vordering bedoeld in artikel 88, § 2, wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering.