Naar luid van artikel 617 van het Gerechtelijk Wetboek worden de vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag 2.500 euro niet overschrijdt, in laatste aanleg gewezen.
Deze wetsbepaling is van openbare orde.
Artikel 618, tweede alinea van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat indien de vordering in de loop van het geding is gewijzigd, de aanleg wordt bepaald door de som die in de laatste conclusie wordt gevorderd.
De verklaring van de eisende partij ter zitting dat zij haar vordering beperkt tot een veroordeling van de verwerende partij in de gerechtskosten is een wijziging van de vordering in de loop van het geding in de zin van artikel 618, tweede alinea van het Gerechtelijk Wetboek.
Op grond van artikel 618, tweede alinea van het Gerechtelijk Wetboek wordt de aanleg dan bepaald door de som die in de laatste proceshandeling - in dit geval geen conclusie maar een in een authentieke akte vermelde verklaring ter zitting - wordt gevorderd.
De vraag rijst dan ook of een vonnis, dat nog uitsluitend uitspraak moet doen over de gerechtskosten, beroepbaar is.
Krachtens artikel 1021 van het Gerechtelijke Wetboek geschiedt de vereffening van de kosten in het eindvonnis of in een later vonnis.
De veroordeling in de kosten is in beginsel een rechtsvordering van de beslissing over de grond van de zaak (artikel 1017, eerste alinea van het Gerechtelijk Wetboek).
De gerechtskosten vinden hun oorzaak in het vonnis. Zij blijven bijgevolg op grond van de artikelen 557 en 618 van het Gerechtelijk Wetboek zonder weerslag op de bevoegdheid en de aanleg.
Indien aan de rechter gevraagd wordt om nog uitsluitend uitspraak te doen over de gerechtskosten, hetzij bij een afstand van geding of van rechtsvordering, hetzij bij beperking van de ingestelde vordering tot de gerechtskosten wegens de betaling van het gevorderde hoofdbedrag, is de waarde van het geschil onbepaald.
De waarde van het geschil is dan onbepaald, precies omdat de gerechtskosten op grond van de artikelen 557 en 618 van het Gerechtelijk Wetboek geen grondslag vormen voor de bepaling van de waarde van de vordering (cf. in dezelfde zin: J. Laenens, Appellabiliteit van een vonnis over de kosten, noot onder Antwerpen, 15 december 1980, RW 1981-82, k. 1683).
Artikel 169 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, bij gebreke aan grondslagen voor de bepaling van de waarde van het geschil, zoals zij omschreven zijn in de artikelen 557 tot 562, het geschil in eerste aanleg wordt berecht.
Hieruit volgt dat het hoger beroep tegen het bestreden vonnis ontvankelijk is.