De politierechter (en niet de onderzoeksrechter) was de rechter die de toestemming tot huiszoeking kan verlenen aan de arbeidsinspectie.
Artikel 4, 1°, tweede lid, van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, stelde dat de sociale inspecteurs enkel toegang had tot de bewoonde lokalen wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf toestemming had verleend;
Deze bepaling houdt een afwijking in van het grondwettelijke principe van de onschendbaarheid van de woning. Elke inbreuk op dit recht schendt de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers, hetgeen bovendien strafrechtelijk wordt gesanctioneerd conform artikelen 148 en 439, e.v., Sw.;
Elke machtiging die een afwijking toestaat op dit principe, dient met de meeste omzichtigheid en zorg te worden omringd;
Aldus kon op basis van een louter «vermoeden», zoals in het rekwest aan de politierechter vermeld, en zonder dat uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van een gepleegd misdrijf, bezwaarlijk grondige en ernstige elementen in aanmerking genomen worden op basis waarvan een machtiging kon worden toegestaan;
Een dergelijke toestemming wordt niet verleend voor een louter vermoeden of de vrees dat de te controleren personen een toevlucht zullen zoeken in de privé-woning of dat zij er eventueel rechtstreeks worden tewerkgesteld, zonder dat de arbeidsinspectie ter zake een misdrijf preciseert, niet voor het verkrijgen van de toestemming van de politierechter om de bewoonde lokalen te betreden.
Let wel: Voormelde wet van 16 november 1972 werd inmiddels opgeheven door invoering van het sociaal strafwetboek, die de bevoegdheid van de politierechter terzake heeft opgeheven en waardoor de toestemming tot toegang in bewoonde ruimten dient gegeven door de onderzoeksrechter.