Wanneer in het gehuurde pand brand ontstaat door het gebruik dat de huurder van het gehuurde goed maakt, kan de huurder zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken door aan te tonen dat de brand te wijten is aan een gebrekkig deel van het verhuurde goed dat door hem in die staat is aanvaard en waarvan hij gebruik heeft gemaakt.
Immers:
Artikel 1719, 2°, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verhuurder, uit de aard van het contract en zonder dat daartoe enig bijzonder beding nodig is, verplicht is het verhuurde goed in zodanige staat te onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waartoe het verhuurd is.
Artikel 1720 bepaalt dat de verhuurder verplicht is het verhuurde goed in alle opzichten in goede staat van onderhoud te leveren. Hij moet daaraan alle herstellingen doen, die nodig mochten worden, behalve de herstellingen ten laste van de huurder.
Artikel 1721 bepaalt dat vrijwaring is verschuldigd aan de huurder voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik daarvan verhinderen, ook al mocht de verhuurder die bij het aangaan van de huur niet hebben gekend. Indien door die gebreken enig verlies voor de huurder ontstaat, is de verhuurder verplicht hem daarvoor schadeloos te stellen.
Artikel 1731, §2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien tussen verhuurder en huurder een omstandige plaatsbeschrijving is opgemaakt, de huurder het goed moet teruggeven zoals hij het, volgens die beschrijving, ontvangen heeft, met uitzondering van hetgeen door ouderdom of overmacht is teniet gegaan of beschadigd.
Artikel 1732 bepaalt dat de huurder aansprakelijk is voor de beschadigingen of de verliezen die gedurende zijn huurtijd ontstaan, tenzij hij bewijst dat die buiten zijn schuld hebben plaatsgehad.
Artikel 1733 bepaalt dat de huurder aansprakelijk is voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.
Artikel 1735 bepaalt dat de huurder aansprakelijk is voor de beschadigingen en de verliezen die ontstaan door toedoen van zijn huisgenoten of van zijn onderhuurders.
Voormelde bepalingen zijn van aanvullend recht.
Indien het verhuurde goed bij de totstandkoming van de huur een gebrek vertoont dat duidelijk zichtbaar is en de huurder zich ervan rekenschap heeft kunnen en moeten geven, is de verhuurder ontslagen van zijn vrijwaringsplicht. De huurder wordt in die omstandigheden geacht het verhuurde goed te hebben aanvaard in de toestand waarin het zich bevindt.
De omstandigheid dat het verhuurde goed bij de totstandkoming van de huur een gebrek vertoont dat door de huurder is aanvaard, ontslaat hem niet van zijn teruggaveplicht, noch van zijn aansprakelijkheid voor de beschadigingen of verliezen die tijdens de huurtijd zijn ontstaan.
De huurder is in de regel aansprakelijk voor het gebruik dat hij maakt van het verhuurde goed ook al vertoont dit goed een gebrek dat door hem is aanvaard.
De huurder is in de regel aansprakelijk voor brand.
Als de brand dus ontstaat door het gebruik dat hij van het gehuurde goed maakt, kan de huurder zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken door aan te tonen dat de brand te wijten is aan een gebrekkig deel van het verhuurde goed dat door hem in die staat is aanvaard en waarvan hij gebruik heeft gemaakt.