Art. 2248 B.W. bepaalt:
"De erkenning van het recht van hem tegen wie de verjaring loopt, door de schuldenaar of bezitter gedaan, stuit de verjaring."
Nu de vordering van eiseres bij afwezigheid van enige stuitingsdaad zou verjaren op 01.10.2012, behoort het bij toepassing van art. 870 Ger.W. aan eiseres om het bestaan van eventuele stuitingsdaden te bewijzen.
Vooreerst wijst eiseres naar de door verweerder uitgevoerde betalingen.
Een debiteur kan steeds minnelijk een schuld erkennen en met de betaling instemmen, en aldus de verjaring niet inroepen. Zo een erkenning kan stilzwijgend zijn en voortvloeien uit een gedeeltelijke betaling (Vred. St.-Truiden, 16 oktober 2007, T.Vred.,2009, 302 en A. VAN OEVELEN, "Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht", T.P.R.,1987, 1812, nr. 50).
Volgens de rechtspraak kan een erkenning enkel stuitende werking hebben indien:
• de erkenning betrekking heeft op een verjaring die nog niet is verkregen; de erkenning gericht is aan de schuldeiser;
• de erkenning afkomstig is van de schuldenaar zelf en niet van een derde die in de zaak betrokken is;
• de erkenning het gevolg is van een vrijwillige handeling;
• de erkenning, die wordt beschouwd als een bekentenis, geen betrekking heeft op zaken waarover krachtens de wet niet kan worden beschikt of waarover geen dading kan worden aangegaan.
(zie: LEBON, C., "Verjaring", in in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, losbladig, 31 augustus 2014, IV. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, Hfdst. 5, Afd. 7, p. 81)
De door verweerder in de periode 2002-2003 uitgevoerde betalingen zijn hierbij niet relevant, vermits deze de verjaring enkel zouden stuiten tot 2013.
Resten dus enkel de twee kleine betalingen die zijn uitgevoerd op 28.02 en 01.03.2012.
Uit het door eiseres voorgelegde stuk 23 blijkt dat zij deze twee kleine betalingen heeft ontvangen via het ABW. Dit wijst erop dat zij deze betalingen heeft bekomen ingevolge het beslag op de werkloosheidsuitkering van verweerder.
Een eerder symbolische betaling die eiseres heeft bekomen in uitvoering van een door haar gelegd loonbeslag, voldoet niet aan de vereiste van "vrijwilligheid" waaraan een betaling moet voldoen om als erkenning van een recht te worden aangezien in het kader van art. 2248 B.W.
De twee kleine betalingen die eiseres heeft bekomen via het ABVV kunnen derhalve niet worden aangezien als stuitingsdaad.