Een gemeente is geen advies- of studiebureau. Zij handelt als overheidsorgaan, belast met het afleveren van een bouwvergunning, enerzijds, en, nadien en los van de bouwvergunning, van een uitbatingsvergunning.
Het niet-voldoen aan de minimumhoogte voor het bekomen van een uitbatingsvergunning vormt op zich geen enkel beletsel voor het afleveren van een bouwvergunning, vermits de hoogte van 2m44, voorzien op de bouw-aanvraagplannen, binnen alle wettelijke en reglementaire bepalingen inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening viel.
Gelet op het principe van de autonomie van de administratieve politie mag de gemeente de bouwvergunning niet weigeren omwille van wettelijke bepalingen die met stedenbouw en ruimtelijke ordening geen verband houden, wat het geval is voor de minimum-hoogte van 2m75, opgenomen in de voorwaarden voor het uitbaten van een drankslijterij.
De wet van 3 april 1953 (met uitvoeringsbesluiten) beoogt uitsluitend de beveiliging van de gezondheid van personen die in een horeca-ruimte moeten werken of er gebruik van maken, wat vreemd is aan de doeleinden van de wetgeving op de stedenbouw en de ruimtelijke ordening, zelfs al worden in beide wetgevingen maatvoorschriften voor gebouwen opgenomen.
De gemeente die een bouwvergunning toestaat en hierna de HORECA uitbating weigert handelt derhalve niet foutief gehandeld door de bouwvergunning zonder meer af te leveren vermits geen wettelijke bepaling inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening een minimumhoogte van 2m75 voorschrijft.
Er is geen fout in de informatieverplichting indien op het moment van de bouwaanvraag nog geen uitbatingsvergunning voorlag.