De voorgestelde kredietformule, het zogenaamde "beleggerskrediet" had het voordeel dat de lener niet al zijn kapitaal diende te investeren in de bouw. Immers een deel van het op te bouwen kapitaal zou bekomen worden door de opbrengst van een investeringsfonds, waarvan de ontwikkeling van het kapitaal in dit fonds zou kunnen worden gebruikt om het krediet terug te betalen.
Zo zouden de leners geen maandelijkse kapitaalsaflossingen uit te voeren voor het door het fonds "gewaarborgde" deel, met aldus een snellere terugbetaling en een korte looptijd van het contract "open lifes values", door aanwendingen van gegenereerde meerwaarden indien de markt positief zou evolueren.
Het is noodzakelijk dat de bank de klant correct informeert over alle aspecten van dit krediet, met inbegrip van de onzekerheden die inherent zijn aan dit soort verzekeringscontracten.
Immers te dezen werd vastgesteld:
De kredietnemer beschikte op het ogenblik van de ondertekening van de kredietovereenkomst
• over de nodige informatie over de kredietovereenkomst,
• over de samenstelling van het beleggingsfonds.
De kredietgever gaf door hem opgestelde simulaties over het gewenste rendement. Deze bleken geen resultaatsverbintenis in te houden en waren ten loutere informatieve titel.
Bleek dus dat de kredietgever zich niet verbonden had tot het behalen van een verplicht maandelijks rendement.
Aldus kwam het hof van beroep te Brussel tot de conclusie dat de kredietgever zich had gedragen als een normaal, zorgvuldig kredietgever, zich had gekweten van zijn informatie- en raadgevingsplicht en er hem geen enkel fout kon verweten worden.