art. 46, § 1 WC.O. bepaalt : «Elke schuldeiser in de opschorting die het bedrag of de hoedanigheid van de door de schuldenaar vermelde schuldvordering betwist en elke andere belanghebbende die schuldeiser beweert te zijn, kan, in geval van voortdurende onenigheid met de schuldenaar, de betwisting brengen voor de rechtbank die de procedure voor gerechtelijke reorganisatie heeft geopend, overeenkomstig artt. 700 tot 1024 Ger. W ».
De Belgische Staat is van oordeel dat ze wel degelijk de hoedanigheid heeft van buitengewoon schuldeiser in de opschorting. Ze beschikt immers over een geldig ingeschreven hypotheek.
Hierbij wordt verwezen naar art. 2, d) dat « buitengewone schuldvorderingen in de opschorting» definieert als «schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars» en art. 2 h) dat «een buitengewone schuldeiser in de opschorting» definieert als «de persoon die titularis is van een buitengewone schuldvordering in de opschorting».
In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat de hypothecaire inschrijving wel degelijk geldig is genomen.
Dit werd aanvankelijk ook niet betwist door Juno. In het reorganisatieplan werd, weliswaar op een verkeerde manier volgens de Belgische Staat, rekening gehouden met de hypothecaire inschrijving. De geldigheid ervan wordt pas na dagvaarding, bij conclusie betwist.
In tegenstelling tot wat Juno voorhoudt kan de inschrijving van een wettelijke hypotheek niet beschouwd worden als een uitvoeringsmaatregel, die overeenkomstig art. 30 W.C.O. niet meer kan voortgezet of aangewend worden tijdens de periode van de opschorting.
Het inschrijven van een wettelijke hypotheek is een waarborgmaatregel, die niet gelijk te stellen [is] met een maatregel van uitvoerend beslag op roerende of onroerende goederen. Het verbod van art. 30 WC.O. is hierop niet van toepassing. De inschrijving streeft niet de effectieve tegeldemaking of uitwinning na.
Evenmin kan de inschrijving van een wettelijke hypotheek beschouwd worden als het leggen van een beslag, hetgeen verboden is tijdens de periode van opschorting krachtens art. 31 WC.O.
Een beslag leidt tot een beschikkingsonbevoegdheid, hetgeen bij een hypotheek niet het geval is.
Er moet daarenboven een onderscheid gemaakt worden tussen het bestaan van de wettelijke hypotheek en de inschrijving ervan.
De wettelijke hypotheek bestaat van rechtswege, krachtens de wet zelf, vanaf het De wettelijke hypotheek bestaat van rechtswege, krachtens de wet zelf, vanaf het ogenblik dat de belastingsschulden zijn ontstaan. Dus niet vanaf het ogenblik van de inschrijving. In dit geval dus duidelijk voor het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie. De inschrijving van de hypotheek beoogt de ranginname en het tegenstelbaar maken van de wettelijk hypotheek aan derden.
De W.C.O. verhindert niet dat schuldeisers in de loop van de procedure nieuwe zekerheidsposities krijgen.
Bij het openen van de procedure tot gerechtelijke reorganisatie ontstaat er immers geen samenloop.
De rechten van de schuldeisers worden dus, anders dan bij samenloop, niet definitief vastgesteld.
Er wordt in de WC.O. niet bepaald dat de hoedanigheid van een schuldeiser definitief vastgesteld wordt op het ogenblik van het openen van de procedure van reorganisatie (zie in dit verband E. Dirix en R.JANSEN, «De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten», in Gerechtelijke reorganisatie - Getest, gewikt en gewogen, lntersentia, Antwerpen, 2010, nrs. 30 en 31, pp. 177- 178).
Uit art. 7 W.C.O. moet afgeleid worden dat de schuldeisers maatregelen, ter vrijwaring van hun rechten mogen nemen, die niet uitdrukkelijk door de W.C.O. verboden zijn.
Art. 7 bepaalt :
«Behalve wanneer de wijziging of uitzondering voortvloeit uit een uitdrukkelijke bepaling van deze wet (TVCO), heeft deze niet tot strekking oudere wetten te wijzigen of hierop uitzonderingen aan te brengen».
Het systeem van de wettelijke hypotheek is voorzien in de wet (artt. 425 e.v. W.I.B. 92 en art. 86 B.T.W. Wetb.) en deze mogelijkheid werd niet verboden of uitgesloten door de W.C.O. (zie in dit verband S. BRIJS, «De wet betreffende de continuïteit van ondernemingen», TRV, 2009, nr. 86, p. 696).
Tenslotte merkt de Belgische Staat terecht op dat in het reorganisatieplan van Juno de facto een nieuwe categorie van schuldeisers wordt ingesteld, met name de gedeeltelijk buitengewoon schuldeiser. Deze categorie kan omschreven worden als een schuldeiser die voor het gedeelte dat aangezuiverd kan worden met de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed waarop de hypotheek gevestigd een buitengewone schuldeiser is en voor het saldo een gewone schuldeiser.
Deze categorie is niet voorzien in de W.C.O., die enkel spreekt van gewone of buitengewone schuldeisers.
Gelet op het voorgaande dient besloten te worden dat de Belgische Staat in deze procedure tot gerechtelijke reorganisatie een buitengewone schuldeiser in de opschorting is.