Een werk ontleent zijn auteursrechtelijk beschermbare karakter aan zijn oorspronkelijkheid. Het begrip «oorspronkelijkheid» werd ingevuld door het Hof van Justitie in de mijlpaalarresten-Infopaq (HvJEU, 16 juli 2009, nr. C-5/08, ECLI:EU:C.2009:564) en -Painer (HvJEU, 11 december 2011, nr. C-145/10, ECLI:EU:C.2011:789) en verder bevestigd en/of uitgediept o.a. in de arresten-Cofemel (HvJEU, 12 september 2019, nr. C-683/17, ECLI:EU:C.2019:721) en -Brompton (HvJEU, 11 juni 2020, nr. C-833/18, ECLI:EU:C.2020:461).
De Unierechtelijke vereiste van «oorspronkelijkheid» werd in Infopaq ingevuld door aan te geven dat aan deze voorwaarde is voldaan indien het werk een «eigen intellectuele schepping» van de auteur betreft.
Een «eigen intellectuele schepping» kan worden aangenomen indien deze «een uitdrukking betreft van diens persoonlijkheid». Een dergelijke «uitdrukking» kan worden aangenomen «wanneer de auteur bij het maken van zijn werk zijn creatieve werkzaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes». In zijn/haar beoordeling mag de rechter zich verder niet laten leiden door de esthetische eigenschappen van een vermeend auteursrechtelijk beschermd werk.
Of door de vrije en creatieve keuzes al dan niet een bepaald esthetisch effect wordt bereikt, is niet aan de orde. Verder dient abstractie te worden gemaakt van het gegeven dat deze vrije en creatieve keuzes voor de hand zouden liggen. Enige «inventiviteitsvereisten op creatief vlak» zijn vreemd aan de auteursrechtelijke beschermingsvoorwaarden.
Bij de invulling van het bovenstaande kan een spanningsveld ontstaan indien bv. het werk een «functioneel karakter» heeft (hetgeen een zekere beperking inhoudt van de creatieve keuzes net door het moeten voldoen aan de functionele vereisten) en/of indien het werk zich situeert binnen bepaalde stijl (hetgeen een overname inhoudt van stijlelementen).
Er kan niet betwist worden dat verschillende (meubelstijlen bestaan (zonder op enige wijze uitputtend te zijn kan worden gewezen op empire, cottage, industriële, minimalistische, jugendstil, art nouveau, biedermeier, ...) doch evenmin dat een geijkte definitie van een bepaalde stijl (in casu een «industriële» stijl) voorhanden is. Minstens wordt, een dergelijke definitie (inhoudende stijlelementen - zie infra) niet aangereikt.
Of een meubel tot een bepaalde stijl (of stijlen) kan worden teruggebracht, wordt ingegeven door de (mate van) overname van elementen die terug te vinden zijn binnen een bepaalde stijl (of stijlen) (de «stijlelementen»). Stijlelementen zijn divers en zullen zelden terug te vinden zijn in één specifiek object. Eigen aan een meubel binnen een bepaalde stijl is dan ook een samengaan (combinatie) van meerdere (overwegende) stijlelementen toebehorende aan deze stijl.
Het hof onderscheidt in deze zaak (zonder op enige wijze uitputtend te zijn) 3 mogelijkheden in het (meubel-)ontwerpen waardoor aan een object auteursrechtelijke bescherming kan toekomen:
- Uit het louter samenbrengen van algemeen gekende stijlelementen (die op zich niet beschermbaar zijn) kan een voldoende creatieve keuze blijken in hoofde van de auteur (ontwerper), waardoor het werk aan de auteursrechtelijke drempel van bescherming zal voldoen. Hierdoor zal het verkregen geheel zich onderscheiden van andere uitvoeringen en kan worden aangenomen dat het de eigen stempel van de auteur (ontwerper) belichaamt. Dit is bv. mogelijk doordat stijlelementen eigen aan een stijl doch niet eigen aan de meubelvormgeving worden geïntegreerd in een meubel.
- Uit het samenbrengen van algemeen gekende stijlelementen (die op zich niet beschermbaar zijn) met stijlelementen eigen aan een andere stijl (die op zich evenmin beschermbaar zijn) kan een voldoende creatieve keuze blijken in hoofde van de auteur (ontwerper), waardoor het werk aan de auteursrechtelijke drempel van bescherming zal voldoen.
- Uit het samenbrengen van de algemeen bekende stijlelementen (die op zich niet beschermbaar zijn) waarbij een bepaald stijlelement (of meerdere) op een dusdanige wijze wordt (worden) uitgewerkt dat aan het werk in zijn geheel auteursrechtelijke bescherming toekomt. Een object wordt immers gekarakteriseerd door de interferentie tussen stijlelementen, waardoor bepaalde stijlelementen zodanig kunnen doorwerken op het geheel en als het ware gaan overheersen op de overige stijlelementen, hetgeen kan leiden tot een oorspronkelijke vormgeving.
De doorwerking van dergelijke stijlelementen kan dus als gevolg hebben dat een werk als auteursrechtelijk beschermd wordt beschouwd zélfs indien dezelfde combinatie terug te vinden is in eerdere werken, doch niet met dezelfde doorwerking van een of meerdere stijlelementen. Het is dan niet dit uitgewerkte element (of elementen) op zich dat (die) auteursrechtelijke bescherming toekomt (toekomen), doch wel het gehele ontwerp waarvan het uitgewerkte stijlelement (of elementen) deel uitmaakt (uitmaken). In die zin dient het hoger beroep alsmede het incidenteel hoger beroep reeds gegrond te worden verklaard waar partijen zich beide (lijken te) verzetten tegen de auteursrechtelijke bescherming die door de eerste rechter werd verleend op enkel het gebruik van de L-profielen.
Deze theoretische ontwerp-mogelijkheden worden concreet ingevuld door het gecreëerde totaalbeeld (of totaalindruk) dat aan het werk zijn oorspronkelijk karakter kan verlenen.