De preventieadviseur van een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk moet krachtens art. 42 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers (hierna: «Welzijnswet werknemers» genoemd) behoren tot het personeel van de werkgever. In art. 19 van het KB van 27 maart 1998 betreffende de interne diensten (hierna: «KB interne dienst» genoemd) wordt bepaald dat de preventieadviseurs met de werkgever verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst of, in de publieke sector, met een ambtenarenstatuut. Het volstaat niet dat de interne preventieadviseur verbonden is met een arbeidsovereenkomst; hij moet ook effectief werken in de onderneming waarvoor de interne preventiedienst is opgericht.
Bijgevolg is het vervullen van de taak van interne preventieadviseur als zelfstandige, wettelijk uitgesloten. Wanneer een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk werd opgericht, conform art. 38 van de Welzijnswet werknemers, moet de preventieadviseur krachtens art. 9 van het KB van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk, behoren tot het personeel van één van de betrokken werkgevers.
Art. 42, tweede lid, van de Welzijnswet werknemers bepaalt weliswaar dat de externe preventieadviseurs niet tot het personeel van de werkgever moeten behoren, maar dat de contractuele relatie met de externe preventieadviseur waarop de werkgever een beroep doet op zodanige wijze moet vastgesteld zijn dat zij voldoende garanties biedt om tot een duurzame samenwerking te komen tussen de werkgever en de externe preventieadviseur. In deze bepaling komen twee relaties aan bod: enerzijds de relatie met de externe dienst en anderzijds de relatie met de werkgever die een beroep doet op deze externe dienst. Wat de relatie met de externe dienst betreft, stelt de memorie van toelichting bij de Welzijnswet werknemers dat de preventieadviseurs kunnen behoren tot het personeel van de externe dienst of zelfstandigen kunnen zijn. Wat betreft de relatie met de werkgever die een beroep doet op deze externe dienst wordt de nadruk gelegd op het feit dat deze contractuele relatie een duurzame samenwerking van deze adviseurs met deze werkgever moet waarborgen. De bedoeling is dat dezelfde onderneming zoveel mogelijk een beroep doet op dezelfde preventieadviseurs. Indien de preventieadviseur een arbeidsovereenkomst heeft met de externe dienst, wordt deze voorwaarde geacht vervuld te zijn.
Er bestaat geen enkele onduidelijkheid in de relevante wetgeving en in de praktijk dat de interne preventieadviseur door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden moet zijn, tenzij wanneer de werkgever zelf als interne preventieadviseur optreedt in een onderneming met minder dan twintig werknemers.
Het vervullen van de taak van interne preventieadviseur als zelfstandige, is wettelijk uitgesloten.
De niet-naleving van de bepalingen van de Welzijnswet werknemers wordt strafrechtelijk beteugeld, zodat de bepalingen van deze wet van openbare orde zijn. Hieruit volgt dat een overeenkomst die afbreuk doet aan de bepalingen van de Welzijnswet werknemers en deze bepalingen omzeilt, een ongeoorloofde oorzaak heeft en absoluut nietig is.