Wanneer een moeder in haar testament het erfdeel van kinderloos stervende zoon vermaakt aan haar twee achterkleinkinderen met de woorden:
"Ik stel aan als erfgenamen, voor het erfdeel van mijn zoon […], voor als hij overleden zou zijn voor mij en zonder erfgenamen na te laten: mijn twee achterkleinkinderen, zijnde de kleinkinderen van mijn dochter […]”.
dient dit geïnterpreteerd als een legaat van het erfdeel dat haar overleden zoon in haar nalatenschap zou hebben geërfd en niet als het erfdeel dat moeder zou erven in de nalatenschap van haar vooroverleden zoon .
Bij gebreke aan algemene wettelijke voorschrift en inzake de interpretatie van testamenten moet de werkelijke wil van de testator, overeenkomstig artikel 1156 BW, worden achterhaald: “Leidraad is hoe dan ook de bedoeling van de testator.
Algemene wettelijke voorschriften inzake de interpretatie van testamenten ontbreken. Hier en daar zijn er wel specifieke interpretatieregels, zoals de artt. 1018-1019 en 1039 BW. Voor het overige wordt teruggevallen op de algemene interpretatieregels uit het verbintenissenrecht, zoals neergelegd in de artt. 1156 e.v. BW, althans mutatis mutandis .
Het Hof van Cassatie oordeelde reeds eerder dat de werkelijke bedoeling van de testator kon blijken uit intrinsieke elementen, maar ook uit extrinsieke elementen, met name wanneer het testament duister, dubbelzinnig of tegenstrijdig was opgesteld of gewoon indien de wil van de testator onduidelijk blijkt (Cass.15 maart 1968, RW 1967-68, 1945; . Cass. 30 november 1972, Arr.Cass. 1973, 319; Cass.28 oktober 1978, Arr.Cass. 1978, 274).
Interpretatieregels van het burgerlijk wetboek
AFDELING V. - UITLEGGING VAN DE OVEREENKOMSTEN.
Art. 1156. Men moet in de overeenkomsten nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest, veeleer dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden.
Art. 1157. Wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweegbrengen.
Art. 1158. Bewoordingen die voor tweeërlei zin vatbaar zijn, moeten worden opgevat in de zin die met de inhoud van het contract het best overeenstemt.
Art. 1159. Hetgeen dubbelzinnig is, wordt uitgelegd volgens hetgeen gebruikelijk is in het gewest waar het contract is aangegaan.
Art. 1160. Men moet het contract aanvullen met de daarbij gebruikelijke bedingen, hoewel die er niet in zijn uitgedrukt.
Art. 1161. Alle bedingen van een overeenkomst worden uitgelegd het ene door het andere, zodat elk beding wordt opgevat in de zin die uit de gehele akte voortvloeit.
Art. 1162. In geval van twijfel wordt de overeenkomst uitgelegd ten nadele van hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich verbonden heeft.
Art. 1163. Hoe algemeen ook de bewoordingen zijn waarin een overeenkomst gesteld is, toch omvat zij alleen die zaken waaromtrent het blijkt dat partijen bedoelden te contracteren.
Art. 1164. Wanneer men in een contract een geval heeft vermeld tot verduidelijking van de verbintenis, wordt men niet geacht daardoor haar gebied te hebben willen beperken, wat betreft de niet vermelde gevallen die de verbintenis naar recht omvat.
Zie ook enkele overige specifieke bepalingen uit het burgerlijk wetboek
Art. 1018. De vermaakte zaak wordt geleverd met het noodzakelijk toebehoren, en in de staat waarin zij zich op de dag van het overlijden van de schenker bevindt.
Art. 1019. Wanneer hij die de eigendom van een onroerend goed vermaakt heeft, dit goed naderhand door enige verkrijging vergroot, wordt het verkregene, ook al paalt het aan het goed, niet geacht, zonder een nieuwe beschikking, van het legaat deel uit te maken.
Het voorafgaande vindt geen toepassing op verfraaiingen, of op nieuwe bouwwerken die op het vermaakte erf worden aangebracht, of op een omheind erf waarvan de erflater de omheining vergroot.
Art. 1039. Iedere uiterste wilsbeschikking vervalt, indien degene ten voordele van wie zij gemaakt is, de erflater niet overleeft.
Leidraad bij de interpretatie van het testament is hoe dan ook de bedoeling van de testator. Aangezien die bedoeling een tekstuele grondslag moet kennen, kan worden aangenomen dat steeds de bedoeling van de testator moet worden achterhaald, desnoods enigszins ingaande tegen een tekst die op het eerste gezicht duidelijk is.
Daarbij kan er een beroep worden gedaan op extrinsieke elementen. Het is in alle geval niet vereist dat het testament in dubbelzinnige en/of contradictorische bewoordingen is opgesteld opdat de bedoeling van de testator zou kunnen worden achterhaald. Het is wel de akte die moet worden uitgelegd, niet de wil als zodanig, los van de akte.
Maar de gevonden bedoeling mag onverenigbaar zijn met in het testament gebruikte bewoordingen, voor zover deze verzoenbaar is met de zin en de draagwijdte van de akte. Schending van de bewijskracht van de akte (een uitlegging die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan) is uit den boze.
Het staat dan ook aan de (appel)rechter om overeenkomstig art. 1156 BW te zoeken naar de werkelijke bedoeling van de testator, zonder zich te moeten houden aan de letterlijke zin van de woorden, maar evengoed zonder de wil absolute voorrang te verlenen. De (appel)rechter kan benevens de tekst ook extrinsieke elementen aangrijpen.
Krachtens art. 1157 BW gaat de testamentaire roeping voor op de intestaat vererving. Wanneer evenwel de werkelijke bedoeling van de testator is achterhaald, kan art. 1157 BW geen toepassing meer vinden.