Art. 136, eerste lid, Sv. bepaalt: “De kamer van inbeschuldigingstelling houdt ambtshalve toezicht op het verloop van de onderzoeken, kan verslag vragen over de stand van zaken en kan kennisnemen van de dossiers. Zij kan een van haar leden machtigen en uitspraak doen overeenkomstig de artikelen 235 en 235bis Wetboek van Strafvordering”.
Art. 136bis, tweede lid, Sv. bepaalt: “Indien hij oordeelt dat het noodzakelijk is voor het goede verloop van het onderzoek, de wettigheid of de regelmatigheid van de procedure, doet de procureur-generaal te allen tijde voor de kamer van inbeschuldigingstelling de vordering die hij nuttig acht”. Het derde lid van hetzelfde artikel voegt hieraan toe: “In dat geval kan de kamer van inbeschuldigingstelling, zelfs ambtshalve, de bij artikelen 136, 235 en 235bis bepaalde maatregelen nemen”.
Uit deze bepalingen volgt dat wanneer de kamer van inbeschuldigingstelling uitspraak doet met toepassing van art. 136 of 136bis Sv. of van beide, zij overeenkomstig art. 235bis Sv. de wettigheid of regelmatigheid van de procedure kan nagaan. Zij kan dit hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie. In beide gevallen moet zij de procedure van art. 235bis Sv. naleven.
Art. 235bis Sv. voert een rechtspleging op tegenspraak in, ook wanneer het openbaar ministerie de toepassing van dit artikel vordert. Dit onderstelt dat alle partijen, daarin begrepen de burgerlijke partijen, moeten worden opgeroepen en gehoord. Wanneer de partijen niet opgeroepen zijn, moet de behandeling van de zaak op een latere terechtzitting worden gesteld teneinde daaraan te voldoen. Wanneer de partijen verzoeken te worden gehoord, vereist de tegenspraak dat daaraan gunstig gevolg wordt gegeven.