Als gevolg van artikel 1965 Burgerlijk Wetboek staat de wetgeving geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap, en zijn de spelovereenkomst en alle overeenkomsten tot organisatie van de exploitatie ervan volstrekt ongeoorloofd, ongeacht de strafbaarstelling.
Inmiddels werd de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, in werking sedert 30 december 2000 ingevoerd. Deze wet heeft de kansspelen en kansspelinrichtingen gelegaliseerd.
Bovendien werd art. 5 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen ingevoerd dat als volgt luidt:
“De nietigheid van de overeenkomsten met het oog op de exploitatie van de door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten toegestane kansspelen en kansspelinrichtingen kan niet worden opgeworpen alleen op grond van het feit dat deze kansspelen of kansspel-inrichtingen ongeoorloofd zouden zijn.”
In dit artikel wordt erkend dat een spelovereenkomst en een overeenkomst met het oog op de exploitatie van de door deze wet toegestane kansspelen en kansspelinrichtingen volgens het burgerlijk recht een ongeoorloofde oorzaak hebben, maar wordt de mogelijkheid uitgesloten om overeenkomsten tot exploitatie van deze toegestane spelen en spelinrichtingen nietig te verklaren op grond van de ongeoorloofdheid van hun oorzaak naar burgerlijk recht.
De stelling dat art. 1965 B.W. primeert op art. 5 van de kansspelwet kan niet weerhouden worden.
Er dient toepassing gemaakt te worden van het rechtsprincipe “lex specialis derogat legi generali”.
Uit het een cassatiearrest van 30 januari 2006 kan enkel afgeleid worden dat art. 5 van de wet op de kansspelen niet van toepassing is op overeenkomsten die in uitvoering waren op het tijdstip dat deze wet in werking trad.
De wet op de kansspelen is dan weer wel van toepassing op overeenkomsten die dateren van na de inwerkingtreding op 30 december 2000 (datum inwerkingtreding van de wet op de kansspelen.
Een overeenkomst eindigt niet door een zetel van een vennootschap te verplaatsen of door het handelsfonds over te dragen.
Dit neemt niet weg dat dat de terugbetaling van het kasfonds zoals gevorderd door de exploitant van de speelautomaten ten bedrage van 6.250 € een overdreven schadebeding vormt voor de zogenaamde gederfde winsten.
Het beding vervat in de overeenkomst dient als een schadebeding gekwalificeerd te worden wanneer partijen de bedoeling hadden vooraf en op forfaitaire wijze het bedrag van de schadevergoeding te voorzien dat verschuldigd zal zijn in geval geïntimeerde een bepaalde contractuele verbintenis niet nakomt.
Krachtens artikel 1231 §1 B. W. kan de rechter ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar de straf die bestaat in het betalen van bepaalde geldsom verminderen wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet uitvoering van de overeenkomst te vergoeden.
De integrale terugbetaling van het kasfonds ten titel van forfaitaire schadevergoeding is een overdreven schadebeding uitmaakt zodat het past dit schadebeding te matigen op grond van artikel 1231 § 1 B.W. tot de helft rekening houden met de resterende looptijd van de samenwerking en rekening houdend met het feit dat de exploitant het kanssppeltoestel opgehaald heeft en zij dus geen prestaties meer diende te verrichten na de ophaling.
Exceptie van spel versus (opgeheven) art. 5 Kansspelwet
Artikel 1965 BW bevat de exceptie van spel: overeenkomstig dit artikel zijn rechtsvorderingen voor speelschulden niet toegestaan, wat met zich meebrengt dat spelovereenkomsten volstrekt nietig zijn wegens strijdigheid met openbare orde en goede zeden.