Een verkoop onder opschortende voorwaarde van het bekomen van een milieuvergunning, vergt het doen van voldoende inspanningen uitgaande van de koper tot het bekomen van een milieuvergunning, waarvan de koper de bewijslast draagt.
Op grond van artikel 1181 Burgerlijk Wetboek is een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, die welke afhangt ofwel van een toekomstige of onzekere gebeurtenis, ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad maar aan de partijen nog onbekend is.
Aangezien, hangende de voorwaarde de overeenkomst reeds bestaat, rusten er op de partijen reeds verplichtingen.
Zo mag de schuldenaar, krachtens artikel 1178 Burgerlijk Wetboek, de normale vervulling van de voorwaarden niet verhinderen.
De houding van de schuldenaar heeft een foutief karakter wanneer de schuldenaar nalaat de inspanningen te leveren die een normaal voorzichtig en vooruitziend persoon in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan.
Aangezien de verbintenis onder opschortende voorwaarde en de overeenkomst reeds bestaan, wordt aangenomen dat deze te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, hetgeen impliceert dat de schuldenaar de verwezenlijking van de voorwaarde moet bevorderen.
Er moet in deze context gesproken van een positieve loyauteitsverplichting van de schuldenaar, voor de verwezenlijking van de voorwaarde, de inspanningen moet leveren die men in redelijkheid van hem mag verwachten.
Heeft de foutieve houding van de koper de realisatie van de opschortende voorwaarde verhinderd, dan wordt de voorwaarde geacht vervuld te zijn en wordt de verbintenis opeisbaar.
De sanctie bestaat er dan in dat de koper zijn verbintenis te als koper moet nakomen. De schuldeiser zal derhalve gerechtigd zijn om het zij gedwongen uitvoering, hetzij de ontbinding met eventueel een schadevergoeding te vorderen.