Naar luid van art. 584, tweede lid, Ger. W., doet de rechter in kort geding bij voorraad uitspraak in de gevallen die hij spoedeisend acht en kan hij maatregelen tot bewaring van recht bevelen indien er een schijn van recht is die het nemen van een beslissing verantwoordt.
De kortgedingrechter is tevens bevoegd om dringende en voorlopige maatregelen te bevelen die nodig zijn om een einde te maken aan een ogenschijnlijk foutieve krenking van een subjectief recht door een overheid of om een dergelijke krenking te voorkomen.
De omstandigheid dat de ogenschijnlijk onrechtmatige handeling van de overheid afhangt van een strafvordering, vormt geen beletsel voor dat optreden, behoudens wanneer het optreden van de rechter in kort geding niet verenigbaar is met de wetten en beginselen houdende regeling van de bevoegdheid van de strafgerechten.
Krachtens art. 18, eerste lid, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, kan de commissie tot bescherming van de maatschappij, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings, van de geïnterneerde of van zijn advocaat, gelasten dat de geïnterneerde voorgoed of op proef in vrijheid zal worden gesteld, wanneer zijn geestestoestand voldoende verbeterd is en de voorwaarden voor zijn reclassering vervuld zijn.
Krachtens art. 18, tweede lid, van voormelde wet kan de voorzitter van de commissie in dringende gevallen de invrijheidstelling van de geïnterneerde gelasten.
Art. 19bis van voormelde wet regelt de appelprocedure voor de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij en art. 19ter het cassatieberoep tegen een door voormelde hoge commissie genomen beslissing die de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot invrijheidstelling van de geïnterneerde bevestigt of die het verzet van de procureur des Konings tegen de beslissing tot invrijheidstelling van de geïnterneerde gegrond verklaart.
In tegenstelling tot de beslissingen van de commissie die het statuut van de geïnterneerde niet wijzigen en slechts een uitvoeringsmaatregel van de internering betreffen, maakt de bevestiging van de afwijzing van de invrijheidstelling een noodzakelijke aanvulling uit van het vonnis of arrest dat de internering voor onbepaalde tijd heeft gelast en vertoont deze beslissing het karakter van een jurisdictionele beslissing.
Uit de onderlinge samenhang van wat voorafgaat volgt dat een onverenigbaarheid met de wetten en beginselen houdende regeling van de bevoegdheid van de strafgerechten voorhanden is wanneer de kortgedingrechter een justitiële beslissing inzake internering van de hiertoe wettelijk bevoegde instantie ongedaan maakt, zij het voorlopig.