Bij gebrek aan instemming van de partijen om de laattijdigheid van neerlegging/mededeling van de conclusieste dekken, werkt het hakbijlmechanisme van art. 747 §4 autonoom werkt in die zin dat de procedurele nietigheidsleer van artt. 860 e.v. Ger.W. niet als zodanig speelt, zodat het criterium van de belangenschade in de zin van art. 861 Ger.W. in principe niet van toepassing is.
Hoewel de rechter principieel niet mag weigeren de te laat verzonden conclusie uit het debat te weren omdat het belang van de tegenpartij (die dit vraagt) niet zou zijn geschaad, stelt recente rechtsleer dat mag gepleit voor een zekere «verzachting» van het voormelde sanctiemechanisme, namelijk door dit niet als een in abstracto gehanteerde hakbijl te laten functioneren.
De Vrederechter van Westerlo sluit zich hierbij aan (Vred. Westerlo, 20 juni 2018, RW 2018-2019, 1433) en gaat over tot toetsing in concreto, daarmee derhalve afstand nemende van het voormelde autonome karakter van het sanctiemechanisme.
Het criterium bij uitstek daarbij is de (de)loyale procesvoering, bekeken vanuit het standpunt van elk van de beide gedingvoerende partijen.
De vragen die daarbij voorliggen, zijn de volgende.
1. Heeft verwerende partij een redelijk belang als zij blijft aandringen op de wering uit het debat van de te laat verzonden conclusie?
2. Schendt eisende partij het recht van verdediging van verwerende partij doorvlak vóór de vastgestelde rechtsdag nog een schriftelijke conclusie aan verwerende partij toe te zenden, zonder dat deze nog een termijn heeft om te antwoorden?
Het antwoord op de eerste vraag is bevestigend wanneer de "te weren conclusie"
een aantal geheel nieuwe en bijkomende vorderingen heeft gesteld, dan wel wanneer deze conclusie volledig hernieuwend is. Het antwoord kan ook bevestigend zijn wanneer de partij die de te weren conclusie heeft genomen een eerdere conclusietermijn heeft laten voorbijgaan om in een laatste conclusietermijn de wederpartij te verschalken met omstandig verweer vlak voor de pleitdatum zonder dat de tegenpartij nog kan concluderen.
Welnu een dergelijke conclusie is niet alleen laattijdig maar getuigt ook van deloyaal procesgedrag en procesrechtsmisbruik. Het past derhalve de geviseerde conclusie uit het debat te weren met toepassing van het sanctiemechanisme van art. 747, § 4 Ger.W.
Relativering:
Vraag is wel hoe de rechter zou oordelen wanneer het antwoord op de 2 voormelde vragen nee was geweest. Zou hij dan contra legem een standpunt in de rechtsleer waarbij voor een verzachting wordt "gepleit" ook volgen? Of wou de vrederechter van Westerloo een stille hint geven aan de wetgever, terwijl hij de wet perfect toepaste maar in feite middels een fantasietje slecht een aanvullende motivering verschafte.