Alhoewel er geen wettelijke definitie is van wat meemoederschap is, wordt in de rechtsleer volgende definitie gehanteerd: meemoeder is de persoon van het juridisch vrouwelijk geslacht wier afstamming wordt gevestigd ten aanzien van een kind van wie de moeder in het raam van een gezamenlijk ouderschapsproject is bevallen (zie G. Segers en F. Swennen, "Meemoederschap zonder adoptie - de wet van 5 mei 2014 tot vaststelling van de afstamming van de meemoeder", TEER, 2014, 482).
Overeenkomstig artikel 325/7 § 2 BW wordt de erkenning door de meemoeder teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.
Een procespartij kan zijn verdediging organiseren op de wijze die hijzelf verkiest, maar dient dan uiteraard ook de gevolgen te dragen van deze keuze.
De hardnekkig volgehouden weigering van een partij om mee te werken aan de bewijsvoering moet zij in principe niet verantwoorden en evenmin kan zij worden gedwongen om mee te werken.
Deze weigering kan evenwel gekwalificeerd worden als een feitelijk vermoeden (zie in die zin: Cass. 17 december 1998, HW 1998 -99, 1144).
De medewerkingsplicht van elke partij aan de bewijsvoering geldt niet als een rechtsplicht die vatbaar is voor dwanguitvoering, maar is een juridische gehoudenheid of last, die bij het niet vervullen ervan kan resulteren in een beperking of zelfs verwerking van rechten, of ook bewijsrechtelijke consequenties kan opleveren tegen de partij die tekortschiet aan de bewijsrechtelijke medewerkingsplicht.
Het belang van het kind moet ten volle worden getoetst (GwH nr. 101 van 2 juli 2015 en GwH nr. 102 van 2 juli 2015). Er moet een concrete belangenafweging gebeuren waarbij het belang van het kind primeert. Tegelijk moeten ook de belangen van alle andere partijen in het afstammingsgeding in overweging worden genomen.
Het belang van het kind moet worden bekeken in functie van het voorwerp van de gevoerde procedure.
Het belang van het kind is zowel moreel als materieel. Uitgangspunt is dat het kind er baat bij heeft om een tweezijdige afstamming te hebben. Overeenkomstig artikel 7 IVRK heeft het kind recht om zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. Een kind heeft een fundamenteel recht op een tweezijdige identiteit. Voor het kind ontstaat een grotere zekerheid op degelijke verzorging indien een tweezijdige identiteit is vastgesteld.