De rechter houdt rekening met inkomsten en lasten van de onderhoudsplichtige, maar niet met een lening die werd aangegaan op een moment dat de onderhoudsplicht reeds bestond
Cass. 25/10/2012, AR C.12.0108.F, juridat
Nr. C.12.0108.F
1. J.-L. A. en
2. M.-A.T.,
tegen
V. A.,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau van 9 november 2011.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eisers voeren drie middelen aan.
(...)
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
Eerste onderdeel
Luidens artikel 203, § 1, Burgerlijk Wetboek, dienen de ouders naar evenredigheid van hun middelen te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Indien de opleiding niet voltooid is, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind.
Luidens artikel 203, § 2, van dat wetboek wordt met middelen onder andere bedoeld alle beroepsinkomsten, roerende en onroerende inkomsten van de ouders, alsook alle voordelen en andere middelen die hun levensstandaard en deze van de kinderen waarborgen.
Volgens artikel 1321, § 1, 1°, Gerechtelijk Wetboek vermeldt elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, Burgerlijk Wetboek, de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van artikel 203, § 2, Burgerlijk Wetboek.
De rechter moet, bij het bepalen van de middelen van elk van de ouders rekening houden met uitzonderlijke lasten die zij dragen.
Het bestreden vonnis overweegt, op grond van een feitelijke beoordeling van de gegevens van de zaak dat "er in dit geval geen rekening dient te worden met de lasten [van de eisers die] gewone lasten zijn, met uitzondering van de terugbetaling van een persoonlijke lening bij Citibank" en weigert die lening in aanmerking te nemen omdat zij "werd afgesloten zonder rekening te houden met de kosten ten gevolge van het feit dat [de verweerster] haar hogere studies voortzet".
Het bestreden vonnis verantwoordt aldus naar recht zijn beslissing dat de bijdragecapaciteiten van de eisers bepaald moeten worden op 2.250 euro per maand.
Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
(...)
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre dit de eisers veroordeelt om aan de verweerster rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg van 1.200 euro te betalen.
Verwerpt het cassatieberoep voor het overige.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis.
Veroordeelt de eisers in drie vierden van de kosten en de verweerster in de overige kosten.
Zegt dat er geen grond tot verwijzing bestaat.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, en in openbare terechtzitting van 25 oktober 2012 uitgesproken