Artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en het beroep van architect (architectenwet) mag niet al te maximalistisch worden geïnterpreteerd.
Aldus kan een architect bepaalde prestaties die onder zijn monopolie vallen uitbesteden aan interne of externe op voorwaarde dat de architect de volledige controle en verantwoordelijkheid over deze werken behoudt.
De zaken die tot een veroordeling van architecten wegens overtreding van de Architectenwet hebben geleid, betroffen telkens gevallen waar het ontwerp en de opmaak van de bouwplannen integraal werd uitbesteed aan niet-architecten.
Het wettelijke monopolie van het opstellen van bouwplannen moet dus op het intellectuele vlak worden begrepen: het plan moet het intellectuele werkstuk van de architect zijn, hij moet het bestudeerd hebben en geconfronteerd hebben aan de te vervullen noden, zonder dat het materiële werk ook volledig door hem zelf moet worden uitgevoerd.
Het is zeker gebruikelijk binnen de architectuur dat de verdere uitwerking van plannen wordt uitbesteed aan medewerkers niet-architecten, zodat de architecten zelf hun tijd meer kunnen wijden aan taken die daadwerkelijk hun bijzondere deskundigheid vereisen. Dat was al het geval ten tijde van het ontstaan van de Architectenwet en er is geen aanwijzing dat de wetgever aan deze praktijk een einde wenste te stellen.
Het intellectuele werk van het ontwerp van het bouwwerk moet dus steeds van de architect komen. De verdere uitwerking van de plannen, ook de bouwaanvraagplannen, kan onder zijn controle, toezicht en verantwoordelijkheid door zijn medewerkers gebeuren. Deze controle zal wellicht gemakkelijker te realiseren zijn als deze medewerkers zich 'in huis' bevinden. Maar het beroep doen op een extern kantoor zoals A. is op zich niet verboden, zolang het toezicht en de controle vanwege de architect ook effectief plaatsvinden. Het spreekt voor zich dat de architect voor dit uitbestede werk steeds zelf de volledige verantwoordelijkheid behoudt.
Op een Linkedln-profiel verwijzen naar de vaardigheden "architectuur" en "architecturale ontwerpen", “ontwerpbureau” en zich opwerpen als ontwerper van concrete realisaties, zonder ook maar enige verwijzing naar de tussenkomst van een architect kan bij het doelpubliek de indruk kan doen ontstaan dat we met een architect te maken hebben.
Dergelijke onregelmatigheden zijn inbreuken op de Architectenwet, hetgeen op zich leidt tot de vaststelling van een inbreuk op artikel Vl.104 WER. Door zich niet te houden aan de voorschriften van de Architectenwet schaadt zij immers de beroepsbelangen van de ORDE en haar leden.
In ieder geval impliceert zulks een schending van artikel Vl.105 WER (misleidende reclame) wanneer in mededelingen naar het publiek onder meer de indruk wordt gewekt dat een niet-architect in eigen beheer bouwplannen kan tekenen voor vergunningplichtige werken, zoals dit onder meer blijkt uit de publicitaire vermeldingen : "ontwerp bureau", "ontwerp exterieur" en "uittekenen plannen" zonder daarbij te vermelden dat die werkzaamheden plaatsvinden in opdracht van en onder toezicht en controle van een architect.
Door het verspreiden van deze misleidende reclame heeft A. zich eveneens schuldig gemaakt aan een inbreuk op artikel VI.97W/ER. De gemiddelde consument kan inderdaad door de voormelde mededelingen worden misleid over de hoedanigheid van A. en over de aard van de diensten die zij aanbiedt.
Deze inbreuken verantwoorden de oplegging van een stakingsbevel.