Morele schade ingevolge overlijden kan niet in een exact bedrag begroot worden.
De omvang van de aangeboden vergoeding zal nooit in verhouding kunnen staan tot het werkelijk geleden leed dat de nabestaanden ervaren.
Geen enkel bedrag is hoog genoeg om het verlies werkelijk te compenseren.
Een geldelijke schadevergoeding kan alleen maar gezien worden als een erkenning van het leed dat gepaard gaat met een overlijden.
Het is een onschatbaar bedrag in concreto, nu geld dergelijke schade niet kan compenseren.
De rechter steunt zich dan ook op de zogenaamd gangbare bedragen die symbolische erkenning uitmaken.
Opmerking toegevoegd aan de alhier weergegeven rechtspraak kan met betrekking tot morele schade bij overlijden gesteld:
Er weze in dat verband opgemerkt dat de vordering tot schadevergoeding niet tot doel, heeft en niet tot doel kan hebben een private straf op te leggen aan de aansprakelijke. De schadevergoeding voor de benadeelden heeft geen straffunctie, maar een compenserende functie.
Het lijdt geen twijfel dat het overlijden van een dierbare, voor de achterblijvenden een grote schok teweegbrengt en een levenslange smart nalaat.
Deze schade kan echter onmogelijk goedgemaakt worden door een geldelijke tegemoetkoming. Schade is immers het verschil tussen de huidige, actuele toestand van het slachtoffer en de hypothetische toestand waarin het zich zou bevonden hebben indien de schadeverwekkende daad niet was gepleegd. Per definitie is morele schade onherstelbaar en kan het leed van een van een nabestaande die een dierbare heeft verloren, niet hersteld worden door deze een som geld te geven.
Geen enkele geldsom kan het slachtoffer immers terug tot leven wekken en de betrokkenen aldus herstellen in de toestand waarin zij zich gouden bevonden hebben indien het ongeval niet zou gebeurd zijn. Geld kan de pijn die veroorzaakt wordt door het verlies vaneen naaste niet herstellen.
Dat verklaart dat in sommige landen (Nederland bvb.) da nabestaanden zelfs geen morele schadevergoeding kunnen bekomen, precies omdat de desbetreffende schade niet kan hersteld worden door een som geld te geven.
Hiermee kan geduid worden dat het onmogelijk is het moreel leed dat de nabestaanden ondervinden uit te drukken in een som geld en dat elke poging om dat toch te doen de indruk wekt dat dit leed wel te waarderen valt, zoals om het even welke koopwaar. Als men er een bedrag op ‘plakt’ van 25.000 euro zal de “gebruikelijke” reactie komen dat “een mensenleven minder waard is dan een kleine auto” en als men er een bedrag op ‘kleeft’ van 125.000 euro, levert dat de reactie op dat “men daar niet eens een behoorlijk appartement mee kan kopen, enz., …Kortom, precies door moreel leed/verdriet te vatten in een cijfer, hoe groot of hoe klein ook, minimaliseert men het tot de waarde van een auto of een appartement of een ander tastbaar goed.
Door, zoals bvb. in Nederland, te aanvaarden dat het leed wel bestaat, maar er geen bedrag op te “plakken ”of slechts 1 symbolische euro, erkent men dat de nabestaanden een leed ondervinden dat niet in geld uit te drukken is en dat niet te vergelijken valt met welk tastbaar goed dan ook. Men legt er zich bij neer dat het leed zo immens is dat het niet te vatten is.
Dat is geen vorm van cynisme of ontkenning van het bestaan van bet leed, maar integendeel een bekentenis van menselijke onmacht om dergelijk immens, onherstelbaar en niet te vergoeden leed in een som geld te vatten. Het probleem is eigenlijk dat er geen equivalentie bestaat tussen het geleden nadeel (verlies van een echtgenoot en het toegewezen herstel (een som geld). Schade en vergoeding behoren tot een verschillende orde en daardoor kan de schadevergoeding– uit onmacht slechts symbolisch zijn.
Als men in die optiek een vergoeding wil toekennen, overeenkomstig de gebruiken in de rechtspraak, dan kan dat hooguit een vorm van troost zijn, een compensatie die tot doel heeft de pijn, de smart, het moreel leed te lenigen. Morele schade speelt zich af in het hoofd van het slachtoffer. Ze kan volgens heel wat rechtsleer en rechtspraak dus niet hersteld worden door gebruik te maken van financiële middelen.
De vergoeding voor de morele schade, voor de pijn en het leed, zou er dan ook enkel toe strekken het bestaan van het leed te erkennen en het verdriet enigszins te lenigen. Het gaat om een abstracte begroting van het leed. Het dilemma dat bij de begroting van dat leed dreigt te ontstaan tussen het toekennen van astronomische bedragen, op grond van de overweging dat het leed immens is, of het toekennen van helemaal niets, op grond van de overweging dat het leed onschatbaar is en dus niet waardeerbaar in geld, wordt in de Belgische rechtspraak opgelost door het toekennen van forfaitaire bedragen.
Deze benadering wil getuigen van vermeende wijsheid en vermeend pragmatisme.
Omwille van haar “symbolisch karakters” moet volgens deze visie de schadeloosstelling met gematigdheid vastgelegd worden.
Hierbij wil men vermijden aan de rechtzoekende de illusie te geven dat het leed kan worden opgeheven door de hoogte van het toegekende bedrag. Met geld zou men hoogstens het leed wat milderen. Het gaat dan om een symbolische erkenning van de psychische, affectieve en emotionele pijn.
Symbolisch omdat de aangetaste waarden, het veroorzaakte leed, onmogelijk met geld kunnen worden gecompenseerd. Het vormt een uitdrukking in geld van schade die zich buiten het vermogen, de patrimoniale sfeer bevindt. Hoewel het vermogen niet wordt aangetast, wordt er, bij gebrek aan andere mogelijkheden, in een geldelijke genoegdoening voorzien.
De vergoeding strekt er niet zozeer toe het leed ongedaan te maken – wat niet mogelijk is – doch wel het bestaan en de omvang ervan te erkennen.
Het is niet bedoeld als een vorm van private bestraffing van de dader. De rechtbank wil daarbij dan een evenwicht te zoeken tussen het toekennen van immense bedragen, omdat het leed immens is, en de afwijzing van iedere vergoeding omdat het leed niet in geld waardeerbaar is.
Een vorm van tarifering dringt zich dan op om ervoor te zorgen dat personen in een gelijkaardige situatie op dezelfde manier erkenning krijgen van hun leed en aldus speculatie te vermijden. Aldus wordt door een zekere objectivering niet alleen de gelijkheid, doch ook de rechtszekerheid bevorderd.
Overlijdenspensioen
Het overlijdenspensioen dat de weduwe ontvangt mag niet in rekening gebracht worden. Dit is immers een recht dat zijn oorsprong vindt in de tussen het slachtoffer en zijn werkgever gesloten overeenkomst en in de sociale zekerheidswetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen.
Het heeft geen vergoedend karakter en beoogt niet de vergoeding van de schade die het slachtoffer of zijn rechthebbendenlijden ingevolge de fout van de aansprakelijke.
Het mag dus niet toegerekend worden op de schadevergoeding die de aansprakelijke verschuldigd is uit hoofde van inkomstenverlies.
Anders liggen de kaarten in verband met het vergoedingspensioen dat de weduwe ontvangt sinds de dood van haar man. Dit moet wél afgetrokken worden van de schadevergoeding die verweerder aan de weduwe . verschuldigd is, want dit pensioen beoogt dezelfde schade te vergoeden als die waarop de weduwe krachtens artikel 1382 BW laanspraak kan maken. (