De op de delibererende klassenraad rustende plicht om zijn eindbeslissing formeel te verantwoorden volgt uit artikel 115/4, 6°, Codex Secundair Onderwijs en uit artikel 5, § 8, van het organisatiebesluit, zoals die bepalingen golden op het ogenblik van de bestreden beslissing.
Uit het bestaan van een georganiseerd administratief beroep in de school zelf, in samenhang met deze formele-motiveringsplicht, wordt aangenomen dat de bezwaarprocedure, wil ze enig nut hebben, ertoe moet leiden dat een leerling in de loop van die procedure een antwoord krijgt op zijn bezwaren, of toch minstens op die grieven waarvan een eventuele inwilliging mogelijk tot een gunstiger resultaat kan leiden.
Dit antwoord moet de leerling hetzij in het advies van de beroepscommissie, hetzij in de beslissing van het schoolbestuur, hetzij in de definitieve beslissing van de delibererende klassenraad kunnen lezen.
De Raad van State mag ter beoordeling van dit middelonderdeel enkel rekening houden met de in de beslissing geëxpliciteerde motieven.
Het oordeel van een delibererende klassenraad over het al dan niet slagen van een leerling is blijkens de artikelen 5, § 5, en 57 van het organisatiebesluit geen louter mathematische optelling van cijfers per vak, maar vereist een globale appreciatie of de leerling de leerplandoelstellingen in hun geheel genomen en op voldoende mate heeft bereikt.
In het licht van deze bepalingen van het organisatiebesluit beschikt de delibererende klassenraad weliswaar over een ruime discretionaire bevoegdheid bij het oordelen over het al dan niet slagen van leerlingen, maar moet hij zich bij zijn beslissingen wel laten leiden door alle relevante concrete gegevens uit het dossier van de leerling – en dus niet het resultaat van één vak – en is het met vrucht beëindigen van leerjaren van het voltijds secundair onderwijs niet noodzakelijk gebonden aan het slagen voor afzonderlijke toetsen, examens of proeven over een deel of het geheel van de vorming.