Wanneer na een bewarend beslag, zonder machtiging van de beslagrechter, de partijen overeenkomen om de gelden op een gemeenschappelijke rekening (van de advocaten) te plaatsen blijft de beslagrechter bevoegd om over het bewarend beslag te oordelen.
In de lijn van art. 1395, eerste lid, art. 1396, eerste lid art. 1489 en art. 1498 Ger.W. is de beslagrechter slechts temporeel bevoegd zolang de litigieuze beslag- of executiemaatregel duurt en bijgevolg niet langer wanneer die maatregel is voltooid (E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 40, nr. 54).
Het gegeven dat een bewarende beslagmaatregel (onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkenning) wordt gevolgd door een minnelijke regeling met handlichting, brengt niet mee dat de beslagmaatregel is voltooid.
Het gaat evenmin zonder meer om een minnelijk kantonnement zodat de beslagrechter de eraan voorafgaande beslagmaatregel niet meer zou kunnen beoordelen (vgl. Gent 10 januari 1995, P&B 1995, 3; zie voorts ook: E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, p. 296, nrs. 427 e.v.; E. Dirix en K. Broeckx, “Overzicht van rechtspraak (1991-1996): beslagrecht”, TPR 1996, nr. 1425, nr. 48). De minnelijke regeling met handlichting omvat immers geenszins een akkoord over het al dan niet regelmatig/rechtmatig karakter van de eraan voorafgaande beslagmaatregel.
De discussie dienaangaande blijft (wars van de minnelijke regeling met handlichting) open. Er anders over oordelen zou overigens hierop neerkomen dat, wanneer de partijen na een bewarende beslagmaatregel komen tot een minnelijke regeling met handlichting (onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkenning), telkens wordt afgezien van de mogelijkheid om het al dan niet regelmatig/rechtmatig karakter van de beslagmaatregel door de beslagrechter te laten beoordelen.