Rechtshandelingen die worden gesteld voordat de rechterlijke bescherming middels onderbewindstelling in werking treedt (art. 492/3 BW), zijn in beginsel rechtsgeldig en niet vatbaar voor nietigverklaring op grond van handelingsonbekwaamheid.
Vaak blijkt echter dat de achteruitgang van de gezondheidstoestand die aanleiding gaf tot de rechterlijke beschermingsmaatregel reeds enige tijd bestond.
In die optiek is, krachtens artikel 493/2 BW, een rechtshandeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel in werking is getreden, vatbaar voor nietigverklaring, indien de oorzaak van de beschermingsmaatregel getroffen op grond van artikel 488/1 BW kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van de handeling
De rechter apprecieert in voorkomend geval of beoogde nietigverklaring van de handeling redelijk en billijk overkomt. Hij houdt rekening met het belang van de beschermde persoon en mogelijk ook met de situatie van de medecontractant en/of de andere bij de handeling betrokken personen.
De toepassingsvoorwaarden zijn:
* de persoon die de (rechts)handeling stelde moet onder een rechterlijke beschermingsmaatregel zijn geplaatst;
* de oorzaak van de rechterlijke beschermingsmaatregel (getroffen op grond van artikel 488/1 BW) moet hebben bestaan ten tijde van de te vernietigen handeling: die oorzaak moet zijn gelegen in de staat van wilsonbekwaamheid; het is daarbij evident dat de aard en de omvang van de vastgestelde onbekwaamheid een factor is bij de beoordeling of de oorzaak daarvan reeds bestond ten tijde van de te vernietigen handeling; er moet niet noodzakelijk worden bewezen dat de staat van wilsonbekwaamheid bestond op het tijdstip zelf van het stellen van de handeling; het volstaat te bewijzen dat de staat van wilsonbekwaamheid aanwezig was vóór en na de te vernietigen handeling;
* de oorzaak moet ten slotte ook 'kennelijk' hebben bestaan ten tijde van de te vernietigen handeling: dit impliceert dat de staat van wilsonbekwaamheid en meer precies de gevolgen van de mentale gezondheidstoestand op het waarnemen van het eigenbelang, een publiek algemeen bekend feit moet(en) zijn geweest; de staat van wilsonbekwaamheid dient ten tijde van het stellen van de handeling gekend te zijn door de personen die tot hetzelfde milieu behoren als diegene die later onbekwaam wordt verklaard; het is een objectieve bekendheid die door alle middelen van recht kan worden vastgesteld; het is hierbij niet noodzakelijk/ doorslaggevend dat de medecontractant en/of de andere bij de handeling betrokken personen in concreto op de hoogte was/waren van de staat van wilsonbekwaamheid.
Het betreft een relatieve nietigheid die enkel kan worden gevorderd door de bewindvoerder of de gewezen beschermde persoon. De rechter beschikt over een appreciatiemarge die hem toelaat (1) rekening te houden met de omstandigheden eigen aan de zaak en (2) in redelijkheid en billijkheid te oordelen. Daarbij kan de goede of kwade trouw van de medecontractant en/of de andere bij de handeling betrokken personen in overweging worden genomen. Een persoon die handelt ten overstaan van iemand die kennelijk in staat van wilsonbekwaamheid verkeert, wordt geacht te kwader trouw te zijn. De grond van de nietigverklaring is evenwel gelegen in de staat van wilsonbekwaamheid die vermoed wordt gekend te zijn. De goede trouw van de medecontractant en/of de andere bij de handeling betrokken personen is bovendien op zichzelf genomen onvoldoende om de rechter ervan te weerhouden de nietigverklaring van de betwiste handeling uit te spreken.
Voorts is ook het toepassingsgebied van artikel 493/2 BW zeer ruim. Zowel rechtshandelingen om baat als rechtshandelingen om niet zijn vernietigbaar. Zowel meerzijdige als eenzijdige rechtshandelingen zijn vernietigbaar.
De vordering tot nietigverklaring ingesteld op grond van artikel 493/2 BW is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 493 en 493/1 BW.