De notie onderzoeksmaatregel kent geen wettelijke definitie. Niettemin kent de wetgever de rechtsfiguur van de maatregel uitdrukkelijk, gelet op de artt. 875, 875bis en 1068 Ger.W. De term «onderzoeksmaatregel» is een overkoepelend begrip voor alle technieken die de rechter kan bevelen om de bewijselementen te verzamelen die van belang zijn voor de oplossing van het geschil. Met onderzoeksmaatregelen worden in de regel de maatregelen, vervat in hoofdstuk VIII van titel III van het Gerechtelijk Wetboek bedoeld, zoals de overlegging van stukken, het schriftonderzoek, het deskundigenonderzoek, het getuigenverhoor, de plaatsopneming, het verhoor van partijen.
Onderzoeksmaatregelen zijn geen doel op zich, maar staan ten dienste van het goede verloop van de rechtspleging, c.q. de bewijsgaring.
Een onderzoeksmaatregel is een bewijstechniek, die tot doel heeft de feiten die partijen aanvoeren in het licht van de beslechting van het geschil te bevestigen, tegen te spreken of aan te vullen.
Door het bevelen van een onderzoeksmaatregel doet de rechter nog geen uitspraak over het geschil zelf tussen de partijen; een onderzoeksmaatregel strekt ertoe de rechter in staat te stellen om met kennis van zaken een beslissing ten gronde te nemen.
Een beslissing waarbij deze onderzoeksmaatregel wordt bevolen, is duidelijk te kwalificeren als een beslissing alvorens recht te doen.
Elke beslissing die is genomen met toepassing van het laatste lid van art. 19 Ger.W., is een beslissing alvorens recht te doen, waartoe ook behoort elke voorafgaande maatregel om de vordering te onderzoeken, zoals in casu duidelijk het geval is.
Bij een vonnis dat louter alvorens recht te doen wordt gewezen oefent de rechter geen rechtsmacht uit over een geschilpunt; die beslissing wordt genomen alvorens recht te doen en heeft daarom ook geen gezag van gewijsde (zie o.a. ook: Cass. 18 december 2013, Arr.Cass. 2013, 2804). Dergelijke beslissingen kunnen bijgevolg niet griefhoudend zijn.
Een schriftonderzoek kan weliswaar niet ambtshalve worden bevolen door de rechter (het Gerechtelijk Wetboek hanteert ten andere ook de terminologie «vordering tot schriftonderzoek», die bij zelfstandige hoofdeis dan wel bij tusseneis wordt ingesteld), maar dit gegeven neemt niet weg dat ook een schriftonderzoek wordt beschouwd als een onderzoeksmaatregel.
Het loutere feit dat appellant zich verzette tegen een schriftonderzoek of concludeerde dat dit niet nodig was, brengt niet mee dat de bestreden beslissing zou te kwalificeren zijn als een voor hoger beroep vatbare eindbeslissing. Uit de tekst van art. 19, derde lid Ger.W. kan worden afgeleid dat ook indien er betwisting is gerezen, de beslissing niettemin als een beslissing alvorens recht te doen moet worden beschouwd.
Zelfs indien de rechter een betwiste onderzoeksmaatregel beveelt of betwistingen beslecht in het raam van deze onderzoeksmaatregel, is er nog steeds sprake van een beslissing alvorens recht te doen (en niet van een eindbeslissing). Een rechterlijke beslissing van die aard en strekking wordt door art. 19, derde lid Ger.W. expliciet aangemerkt als een beslissing alvorens recht te doen. Art. 19, derde lid Ger.W. maakt m.a.w. geen onderscheid tussen het geval waarin er tussen partijen betwistingen bestond over de onderzoeksmaatregel en het geval waarin er tussen partijen hierover geen betwisting bestond. Ook indien de rechter een onderzoeksmaatregel beveelt, hoewel die door de partijen was betwist, doet hij uitspraak alvorens recht te doen (zie o.a. ook: B. Vanlerberghe, «Het hoger beroep tegen vonnissen alvorens recht te doen en de moeilijke toepassing van artikel 1050, tweede lid Ger.W.» (noot onder Antwerpen 22 maart 2016, Gent 29 september 2016, Antwerpen 3 oktober 2016, Brussel 18 oktober 2016), T.Fam. 2016, (216), p. 218, nr. 4; B. Vanlerberghe, «De appellabiliteit van beslissingen tot aanstelling van een deskundige en van beslissingen genomen in het kader van een deskundigenonderzoek» in N. Carette en B. Weyts (eds.), Verantwoord aansprakelijkheidsrecht, Liber amicorum Aloïs Van Oevelen, Antwerpen, Intersentia, (595) 598).
Een maatregel alvorens recht te doen verliest deze kwalificatie niet op grond van het loutere feit dat de rechter een geschilpunt inzake een dergelijke maatregel beslecht. Aanvaarden dat de uitspraak over de betwisting van een maatregel alvorens recht te doen, zoals een deskundigenonderzoek, een eindvonnis zou opleveren, zou impliceren dat het uitgesteld hoger beroep op grond van art. 1050 Ger.W. dode letter zou blijven in de praktijk, aangezien vaak geschilpunten rijzen inzake dergelijke maatregelen. Dit zou zelfs impliceren dat wanneer een procespartij zich gedraagt als naar recht inzake een gevraagde onderzoeksmaatregel (deskundigenonderzoek), deze onmiddellijk appellabel zou zijn, aangezien zich gedragen als naar recht ook geldt als betwisting.
Ook het gegeven dat de eerste rechter ook de voorlegging heeft gevraagd van andere documenten dan het testament van 11 augustus 2010, doet aan bovenstaande overwegingen geen afbreuk; deze vraag houdt geen beoordeling in van een geschilpunt, maar kadert evenzeer in de bevolen onderzoeksmaatregel.
De tekst van de wet:
Art. 19.Het vonnis is een eindvonnis inzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.
[1 De rechter die zijn rechtsmacht over een geschilpunt heeft uitgeput, kan terzake niet meer worden geadieerd, behoudens de bij dit Wetboek bepaalde uitzonderingen.]1
(Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie [2 in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn, vermeerderd met één]2; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief.) [2 Bij deze oproeping wordt een exemplaar van het verzoek gevoegd.]2 <W 2007-04-26/71, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>
----------
(1)<W 2014-02-28/25, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 128, 020; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Artikel 19 Gerechtelijk Wetboek kan aangewend worden voor:
Dringende maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Voorlopige (daarom niet dringende) maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Bewarende maatregelen te horen opleggen tijdens de procedure
Onderzoeksmaatregelen of onderzoeksdaden te horen bevelen
Tussengeschillen met betrekking tot onderzoeksmaatregelen te horen beslechten
Zonder reeds ten gronde te statueren kan de rechter reeds een maatregel bevelen. Hierbij onderzoekt de rechter of het in de stand waarin de rechtspleging zich bevindt, om proceseconomische redenen raadzaam is om de gevraagde maatregel te bevelen vooraleer het debat ten gronde wordt gevoerd. Excepties van ontoelaatbaarheid dienen door de rechtbank echter wel steeds te worden beoordeeld alvorens de onderzoeksmaatregel te bevelen, behalve als de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde.
Onderscheid tussen beslissingen alvorens recht te doen en eindbeslissingen.
Art. 19 Gerechtelijk wetboek maakt het duidelijke onderscheid onderscheid tussen een «eindbeslissing» en een «beslissing alvorens recht te doen».
Hierbij primeert de aard van de beslissing boven het feit of er over de genomen beslissing een betwisting bestond.
Eindbeslissingen veronderstellen dat de rechter een tussen de partijen omstreden aspect - hetzij van procedurele, hetzij van materieelrechtelijke aard - van de voor hem aanhangig gemaakte vordering ten gronde definitief beslecht.
In tegenstelling tot eindbeslissingen zijn beslissingen alvorens recht te doen voorbereidende of voorlopige beslissingen. Dit zijn de beslissingen die in artikel 19, derde lid Ger.W. gedefinieerd zijn, ongeacht of tussen de partijen, voorafgaand aan en omtrent die beslissing al dan niet een betwisting. De beslissingen alvorens recht te doen krachtens artikel 1050, tweede lid Ger.W., zijn niet vatbaar voor onmiddellijk hoger beroep (tenzij de rechter anders bepaalt) en evenmin zijn ze vatbaar voor onmiddellijk cassatieberoep.
Geen hoger beroep mogelijk tegen een beslissing om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering (na het sleutelarrest van 11 juni 2021 van het Hof van Cassatie
De rechter die een voorafgaande maatregel beveelt om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering, neemt een beslissing alvorens recht te doen waartegen geen onmiddellijk hoger beroep openstaat, ook al bestond over die maatregel tussen de partijen betwisting en hebben zij hierover het debat gevoerd.
zie Hof van Cassatie-verenigde kamers, AR nr. C.17.0412.N- 11 juni 2021, RW 2021-2022, 505, met noot M. Potter de ten Broeck en C. Van Severen Eerherstel voor de beslissing alvorens recht te doen (met bespreking van de voorafgaande en tegenstrijdige arresten van het Hof van Cassatie.
...