De onderzoeksrechter kan het bevel geven bevelen inlichtingen te verstrekken over de werking van een informaticasysteem en over de wijze om er toegang toe te verkrijgen, of in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen (art. 88quater , §§ 1, 2 en 3, van het Wetboek van strafvordering)
Hij die de in § § 1 en 2 gevorderde medewerking niet verleent of de zoeking in het informaticasysteem of de uitbreiding ervan hindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.
De verplichting om bepaalde data te zoeken kan evenwel niet worden opgelegd aan de verdachte, gezien de bescherming tegen zelf-incriminatie.
De verdachte moet hier immers, zoals in de context van de getuigenverklaring, zijn zwijgrecht kunnen laten gelden. De andere verplichtingen zijn in dit opzicht evenwel niet onverenigbaar met de vereisten die worden gesteld door het EVRM.
Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt het recht op een eerlijk proces en biedt daarmee ook de grondslag voor het recht om niet zichzelf te beschuldigen (EHRM, 17 december 1996, Saunders t. Verenigd Koninkrjk, $ 68).
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens « heeft het recht om niet mee te werken aan de eigen veroordeling in de eerste plaats betrekking op de wens van een verdachte om te zwijgen » en « betreft dit niet tevens het gebruik in strafzaken van gegevens die van de verdachte kunnen worden verkregen door middel van dwang, maar die onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaan, zoals onder meer documenten die zijn verkregen op basis van een dwangbevel, de resultaten van adem-, bloed- en urinetests en weefsel voor DNA-onderzoek» (EHRM, 17 december 1996, Saunders t. Verenigd Koninkrjk, S 69).
Om te oordelen of het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling is geschonden, moeten de volgende elementen in overweging worden genomen : de aard en de mate van de uitgeoefende dwang, het bestaan van relevante waarborgen in de procedure en het gebruik dat wordt gemaakt van elementen die op die wijze zijn verkregen (EHRM, grote kamer, 11 juli 2006, Jalloh t. Duitsland,§ 101; grote kamer, 10 maart 2009, Bykov t. Rusland,§ 104).
Artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgen het recht op eerbiediging van het privéleven.
Die bepalingen sluiten een overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven niet uit, maar zij vereisen dat die inmenging wordt toegestaan door een voldoende precieze wettelijke bepaling, dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en dat zij evenredig is met de daarbij nagestreefde wettige doelstelling.
De situatie van de verdachte aan wie wordt opgelegd informatie te verstrekken over de werking van het informaticasysteem en over de wijze om tot het systeem of tot de gegevens, in verstaanbare vorm toegang te verkrijgen, verschilt van die van de verdachte aan wie wordt gevraagd om zelf bepaalde verrichtingen uit te voeren op het informaticasysteem zoals het doen functioneren van het systeem of het zoeken van elektronische gegevens. In het eerste geval wordt aan de verdachte immers gevraagd informatie te verstrekken die het mogelijk maakt toegang te geven tot een bepaald informaticasysteem, voor zover die informatie onafhankelijk van zijn wil bestaat, zodat het recht om niet mee te werken aan zijn eigen beschuldiging niet van toepassing is, terwijl in het tweede geval hem wordt gevraagd actief deel te nemen aan de verrichtingen die in het informaticasysteem worden uitgevoerd, dat wil zeggen actief deel te nemen aan de verzameling van bewijzen van het misdrijf, hetgeen hem ertoe zou kunnen brengen mee te werken aan zijn eigen beschuldiging. Het verschil in behandeling is dus redelijk verantwoord.