Een onevenredige bijdrage in de lasten van de feitelijke samenwoning en een gedeeltelijk uitgevoerde afspraak tot terugbetaling geven bij het beëindigen van de feitelijke samenwoning recht op recuperatie op grond van vermogensverschuiving zonder oorzaak.
In tegenstelling tot het huwelijk en de wettelijke samenwoning, bestaat er geen statuut met rechten en plichten voor partners die louter feitelijk samenwonen. Zowel wat hun persoonlijke verhouding betreft als wat betreft hun vermogensrechtelijke verhouding speelt, bij gebrek aan specifieke contractuele regelingen, zonder meer het (aanvullende) gemeen recht. Zij kiezen voor een niet-geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm met alle vrijheid, risico’s en gevolgen van dien.
De bekostiging van werken va de ene samenlevende in de woning van de andere is geen zaakwaarneming. Onder zaakwaarneming verstaat men het vrijwillig, maar niet uit vrijgevigheid of uit eigenbelang, verrichten van een handeling tot behartiging van de belangen van een ander (de meester van de zaak) buiten elke specifieke wettelijke of contractuele verplichting om, met of buiten weten van die ander en waarvan men redelijkerwijze mag aannemen dat zij door de andere ook zou zijn verricht. Zaakwaarneming onderstelt dat men heeft gehandeld om redenen die een tussenkomst noodzakelijk maken.
Evenmin kan ter recuperatie van deze investeringen na het beëindigen van de samenleving een beroep gedaan op de kostenleer van de artt. 553-555 BW. Art. 555 BW vereist dat de teruggevorderde bedragen betrekking hebben op (a) nog wegneembare bestanddelen van (b) werken (c) aan het bedoelde onroerend goed. Voorts is art. 555 BW in de regel bedoeld voor de situatie waarin de eigenaar van een onroerend goed, die niet het bezit heeft over het goed, vaststelt dat de bezitter ervan werken op of aan zijn goed heeft uitgevoerd voor eigen rekening en op eigen kosten. Bij feitelijke samenwoning is de eigenaar van het goed waaraan werken worden uitgevoerd, evenwel in het bezit van dit goed gebleven. Bovendien worden meestal deze werken in onderling overleg gepland en uitgevoerd.
Subsidiair kan wel een beroep worden gedaan op het algemeen rechtsbeginsel van de vermogensverschuiving zonder oorzaak.
Opdat verrijking zonder oorzaak met succes wordt ingeroepen, is vereist dat cumulatief aan vier voorwaarden is voldaan: (1) een verrijking van het ene vermogen; (2) een verarming van het andere vermogen; (3) een correlatief verband tussen deze verrijking en verarming en (4) het ontbreken van een geldige juridische oorzaak.
Daarbij sluit het bestaan van de affectieve samenlevingsrelatie tussen de verarmde en de verrijkte als zodanig de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak niet a priori uit.
Een juridische oorzaak kan gelegen zijn in een wettelijke verplichting, een overeenkomst, een onrechtmatige daad, een gerechtelijke beslissing, de eigen wil van de verarmde of een natuurlijke verbintenis. Stelt zich dus de vraag naar de aanwezigheid (lees het ontbreken) van een natuurlijke verbintenis. Welnu op beide samenwoners rust de natuurlijke verbintenis om bij te dragen in de lasten van de feitelijke samenwoning. Enkel wanneer de uitgaven van de partners de normale lasten van de samenwoning overschrijden en zij dit kunnen bewijzen, kan er aanleiding zijn tot een verrijking zonder oorzaak. Te dezen oordeelt het Hof dat de door de verarmde gedane uitgaven in het raam van de verfraaiings- en verbeteringswerken aan de woning verrijkte ex-samenwoner deels de normale lasten van de samenwoning overschreden, zodat zij niet kunnen kaderen in haar natuurlijke bijdrageverbintenis.
Hierbij dienen deze uitgaven aanleiding te geven tot een verarming van de ene en een correlatieve verrijking van het vermogen van de andere en mogen er ook geen omgekeerde geldelijke en andere transacties, schenkingen of giften hebben plaatsgevonden.
Verder dient met oog op de vermogensverschuiving zonder oorzaak vastgesteld dat de verarmde geenszins uit vrijgevigheid handelde, en de handelingen evenmin voortvloeiden uit beslissingen uitsluitend in het eigen belang van de verarmde en met inachtneming van een mogelijk risico van verarming genomen.
Punt is hoe dan ook dat het daarbij dan de bedoeling van de verarmde moet zijn om de verrijking definitief te laten toekomen aan de verrijkte. Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit. De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet dus niet. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van recuperatie, kan volstaan.
Enkel de wil van de verarmde om een definitieve verrijking te creëren, sluit recuperatie uit. De loutere wil van de verarmde bij de vermogensverschuiving voldoet dus niet. Enkel de definitieve wil om afstand te doen van recuperatie, kan volstaan.