De bestanddelen van het misdrijf onopzettelijke doding of onopzettelijke slagen en verwondingen zijn:
- een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg
- de dood van een ander dan de dader dan wel het toegebracht hebben van slagen of verwondingen
- een oorzakelijk verband tussen beide
Het zedelijk bestanddeel van het misdrijf omvat een negatief aspect. Het overlijden van het slachtoffer of de slagen en verwondingen moeten zijn veroorzaakt zonder het oogmerk om de persoon van een ander aan te randen, zonder opzet, zonder de bedoeling iemand enig lichamelijk leed te bezorgen. Naast de afwezigheid van het oogmerk om de persoon van een ander aan te randen, vereist de wet dat de dood of de slagen of verwondingen zijn veroorzaakt door een 'gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg'. Een fout moet dus bewezen worden. Uit de parlementaire voorbereiding van het strafwetboek blijkt dat elke fout, hoe licht ook, in aanmerking komt om het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg op te leveren .
Er bestaat absolute identiteit, volgens de rechtspraak, tussen de burgerlijke en de strafrechtelijke fout, de burgerlijke fout weze nu quasi-delictueel of contractueel.
Het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in de zin van art. 418 e.v. Sw. stemt dus overeen met de nalatigheid of onvoorzichtigheid in de zin van art. 1382-1383 B.W.
Niet elk nalaten is evenwel een fout.
Het te beoordelen gedrag van de schadeverwekker wordt in elk afzonderlijk geval getoetst aan de hand van een bepaald referentiebeeld. De maatstaf die bij de beoordeling van de schadeverwekkende daad wordt gehanteerd, is de normale 'zorgzame en omzichtige burger', die 'in concreto' en niet 'in abstracto' dient te worden beoordeeld. Het criterium wordt dus in zekere mate geconcretiseerd, verwijzend naar de 'normaal zorgvuldige en omzichtige persoon die in dezelfde omstandigheden verkeert'. Het gaat om een 'normale mens' - met zijn eigen grenzen en onvolkomenheden - die een normale zorg aan eigen zaken besteedt. Om het referentiebeeld te vinden waaraan de schadeverwekker wordt getoetst, moet de Rechter rekening houden met de omstandigheden waarin het schadegeval zich heeft voorgedaan. Het referentietype van de 'zorgvuldige en omzichtige persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden' is een normatief criterium. Dit betekent dat de aangesprokene niet louter de zorgvuldigheid dient in acht te nemen die gebruikelijk is, maar dat de aangesprokene die zorgvuldigheid aan de dag dient te leggen die van een soortgelijk persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, kan worden verwacht.
Een toerekenbare inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm, welke in het maatschappelijk verkeer door de eerzame en omzichtige burger, geplaatst in dezelfde omstandigheden, in acht moet genomen worden, zal dus tot aansprakelijkheid leiden.
Geen rekening houden met een mogelijkheid kan een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg opleveren in de zin van art. 418 Sw., als die mogelijkheid had moeten voorzien worden of kon voorzien worden.
Artikel 418 Sw. zegt dat het kwaad moet veroorzaakt zijn door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg. Er moet dus een causaliteitsverband bestaan tussen de fout en het overlijden. Over het bestaan van dat verband oordeelt de feitenrechter op onaantastbare wijze voor zover het over een beoordeling van feiten gaat. Hij mag het wettelijk begrip causaliteitsverband niet miskennen.
Men zegt soms dat de onvoorzichtigheid de 'noodzakelijke' voorwaarde van de dood van het slachtoffer moet zijn. Dit betekent niet dat de fout onafwendbaar de dood respectievelijk slagen en verwondingen tot gevolg moest hebben. De handeling moet niet noodzakelijk schade veroorzaken. Het is voldoende dat er schade uit kon voortkomen, dat die mogelijkheid te voorzien was en verwezenlijkt werd.
Het is voldoende dat, in de feitelijke omstandigheden van het schadegeval, schade kan worden voorzien, ook al kan de schadeverwekker niet voorzien wie uiteindelijk schade zou lijden.
De voorzienbaarheid van de schade is echter geen voldoende criterium, dat noodzakelijkerwijze tot aansprakelijkheid leidt. Het gevolg moet immers in redelijkheid voorzienbaar zijn. De redelijke voorzienbaarheid dient te worden onderzocht en niet het feitelijk voorzien.
Iemand is dus slechts aansprakelijk indien hij de schade kan voorzien en niet de noodzakelijke maatregelen neemt om die te voorkomen. De voorzienbaarheid van de schade is vervat in de notie van de 'goede huisvader.'
Bovendien moet aangetoond worden dat de schadeverwekker nagelaten heeft de in de concrete omstandigheden vereiste voorzorgsmaatregelen te treffen. Een handeling is maar onrechtmatig in de mate ze vermijdbaar is.
Causaal verband
Het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg moet bovendien niet de enige oorzaak van de dood respectievelijk slagen en verwondingen zijn. Het misdrijf bestaat wanneer zonder de onvoorzichtigheid de feiten niet zouden zijn gebeurd zoals ze zich in concreto hebben voorgedaan.
Wanneer de Rechter vaststelt dat zonder de fout, die hij aan ieder eiser persoonlijk ten laste legt, de schade zich niet zou hebben voorgedaan zoals ze ontstaan is, is zijn beslissing om de beklaagden te veroordelen wegens onopzettelijke slagen en verwondingen en doden, naar recht verantwoord.
Gemeentewet-zindelijkheid-gezondheid-veiligheid
Artikel 135 § 2 Nieuwe Gemeentewet regelt de politionele bevoegdheid van de gemeenten. Het eerste lid bepaalt: "De gemeenten hebben ook tot taak het voorzien, ten behoeve van de inwoners, in een goede politie, met name over de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen".
De bevoegdheid wordt in het artikel meteen nader omschreven, waar wordt vervolgd dat, meer bepaald, en voor zover de aangelegenheid niet buiten de bevoegdheid van de gemeenten is gehouden, de volgende zaken van politie aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten worden toevertrouwd: "alles wat verband houdt met een veilig en vlot verkeer op openbare wegen, straten, kaden en pleinen, hetgeen omvat de reiniging, de verlichting, de opruiming van hindernissen, het slopen of herstellen van bouwvallige gebouwen, het verbod om aan ramen of andere delen van gebouwen enig voorwerp te plaatsen dat door zijn val schade kan berokkenen, of om wat dan ook te werpen dat voorbijgangers verwondingen of schade kan toebrengen of dat schadelijke uitwasemingen kan veroorzaken; voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de toepassing van dit artikel".
De beperking voor wat betreft blijvende of periodieke toestanden is ingevoerd naar analogie met artikel 10 van de Wegverkeerswet dat stelt: "Voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de bepalingen van de decreten van 14 december 1789 betreffende de inrichting van de gemeentebesturen, van 22 december 1789, betreffende de oprichting van de primaire en van de administratieve colleges en van 16 en 20 augustus 1790 op de rechterlijke organisatie".
Ingevolge deze bepaling is de gemeentelijke overheid dus niet bevoegd voor de politie over het wegverkeer inzake blijvende of periodieke toestanden.
In een arrest van 24 juni 2004 oordeelde het Hof van Cassatie echter dat de onttrekking van de politie van het wegverkeer met betrekking tot blijvende of periodieke toestanden aan de autonome gemeentelijke reglementeringsbevoegdheid, de verplichting van de gemeentelijke overheden onverlet laat om te zorgen voor de verkeersveiligheid op de op hun grondgebied gelegen openbare wegen. In dit arrest werd overwogen: "Dat voormeld artikel 10 voor de gemeentelijke overheid enkel een beperking heeft ingesteld inzake de bevoegdheid tot reglementering van de politie op het wegverkeer, derwijze dat daardoor, onder de gelding van de relevante bepalingen van de erin vernoemde decreten, de uit deze laatste bepalingen voortvloeiende verplichting van de gemeenteoverheid onverlet werd gelaten om op de openbare wegen, gelegen op haar grondgebied, te zorgen voor de verkeersveiligheid en daartoe, desnoods in plaats van de in gebreke blijvende wettelijke wegbeheerder, de nodige herstelmaatregelen te nemen. (.) Dat de wetgever derhalve, blijkens de bewoordingen van de wettekst en de parlementaire voorbereiding, de betekenis en de draagwijdte van de gemeentelijke verplichting inzake verkeersveiligheid die vervat ligt in artikel 135 § 2 van de Nieuwe Gemeentewet, niet heeft willen wijzigen".
Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 28 januari 2005 dat deze beveiligingsverplichting gekoppeld wordt aan de zorgvuldigheidsnorm, waar werd aanvaard dat de Rechter rekening kan houden met het feit dat de gemeentelijke overheid de bedoelde gevaarssituatie kende dan wel behoorde te kennen (Cass., 28 januari 2005, R.W., 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT), zonder dat echter werd gesteld dat de Rechter daarmee rekening moet houden of dat de weggebruiker deze kennis zou moeten aantonen.
De veiligheidsverplichting van de gemeente is dus een inspanningsverplichting en geen resultaatsverbintenis.
In hetzelfde arrest wordt overwogen dat de gemeentelijke overheid krachtens artikel 135 § 2 van de Nieuwe Gemeentewet enkel voldoende veilige wegen mag aanleggen en voor het verkeer mag openstellen, dat behoudens wanneer een vreemde oorzaak die haar niet kan worden toegerekend haar belet de op haar rustende veiligheidsverplichting na te komen, zij ieder abnormaal gevaar dat de redelijke verwachting van de weggebruikers kan beschamen, ongeacht of het verborgen dan wel zichtbaar is, moet voorkomen door gepaste maatregelen.
Het abnormaal gevaar kan worden omschreven als de toestand waarop een normaal voorzichtige en redelijke overheid, in dezelfde toestand geplaatst, tussenbeide komt. Het bestaat uit een situatie die van aard is om het rechtmatig vertrouwen van de weggebruiker die op een normale wijze van de weg gebruik maakt te verschalken.
De verplichting voor de gemeenten enkel voldoende veilige wegen aan te leggen en voor het verkeer open te stellen, betreft een algemene beveiligingsverplichting, die uiteraard niet alleen slaat op de staat waarin het wegdek zich bevindt. Ook voor de andere verplichtingen met betrekking tot openbare wegen, zoals signalisatieplichten, is artikel 135 § 2 Nieuwe Gemeentewet dus van belang, en doen de verplichtingen van andere overheden of van particulieren de algemene beveiligingsplicht van de gemeenten niet teniet.
De Burgemeester is het hoofd van de administratieve politie in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten (art. 133, tweede lid Nieuwe Gemeentewet) en kan onder bepaalde voorwaarden zelf politieverordeningen maken.
De Burgemeester is in het bijzonder, en dus hij alleen, belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten. De uitvoeringbevoegdheid van de Burgemeester is in uiterst algemene bewoordingen gesteld en bevestigt de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Burgemeester voor alle politiemaatregelen: wetgevende of reglementaire, federale, regionale, provinciale of gemeentelijke.
Vermits de Burgemeester belast is met de uitvoering van de politiewetten, kan hijzelf ambtshalve optreden en louter op basis van de artikelen 133 en 135 §2, tweede lid Nieuwe Gemeentewet alle maatregelen nemen met een individuele of bijzondere draagwijdte die tot doel hebben om binnen de gemeente de openbare veiligheid, rust of gezondheid te waarborgen. De uitoefening van deze algemene administratieve politiebevoegdheid is niet afhankelijk van het bestaan van een voorafgaand federaal, regionaal, provinciaal of gemeentelijk reglement.
De ambtenaar die nalaat maatregelen van voorzichtigheid of voorzorg te nemen die van een normaal persoon in soortgelijke omstandigheden verwacht kunnen worden, kan zich schuldig maken aan de misdrijven, omschreven in de art. 418 tot 420 van het Strafwetboek, ook al is de bevoegdheid tot het nemen van deze maatregelen niet als dusdanig in een uitdrukkelijke lastgeving omschreven".
De strafrechtelijke immuniteit van de gemeente als publiekrechtelijk rechtspersoon sluit niet uit dat een orgaan van de gemeente als natuurlijke persoon strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld voor zijn optreden of nalaten binnen zijn bevoegdheden.
Ten overvloede weze opgemerkt dat de mogelijkheid van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Burgemeester overigens zijn bevestiging vindt in artikel 271 bis en ter Nieuwe Gemeentewet, die luiden als volgt: "Behalve in geval van herhaling, is de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de burgemeester en de schepen(en) veroordeeld zijn wegens een misdrijf dat ze hebben begaan bij de normale uitoefening van hun ambt. De regresvordering van de gemeente ten aanzien van de veroordeelde Burgemeester of schepen(en) is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk voorkomt" (art. 271 ter Nieuwe Gemeentewet en artikel 73 van het Gemeentedecreet 15 juli 2005) en "De Burgemeester of de schepen waartegen een vordering tot schadevergoeding is ingesteld voor het burgerlijk ge recht of het strafgerecht, kan de Staat of de gemeente in het geding betrekken. De Staat of de gemeente kan vrijwillig tussenkomen" (art. 271bis N.Gem.W.).