De beoordeling van de regelmatigheid van bewijselementen vergaard in het buitenland gebeurt in drie stappen:
Allereerst moet de vreemde wet het gebruikte bewijsmiddel toelaten.
Vervolgens mag het bewijsmiddel niet strijdig zijn met enerzijds de internationale en supranationale regels die van rechtstreekse toepassing zijn in de nationale rechtsorde, en anderzijds de Belgische openbare orde.
Ten slotte moet het bewijselement verkregen zijn conform het vreemde recht (zie: R. Verstraeten, Handboek strafvordering, 4de volledig herziene uitgave, p. 844, nr. 1780; Cass. 23 mei 2000, J.T. 2001, 450).
In het kader van een in België gevoerde strafrechtspleging mag geen gebruik worden gemaakt van bewijsmateriaal:
1° dat in het buitenland op onregelmatige wijze is verzameld indien de onregelmatigheid:
– volgens het recht van de Staat waarin het bewijsmateriaal is verzameld volgt uit de overtreding van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste;
– de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal aantast;
2° waarvan de aanwending een schending inhoudt van het recht op een eerlijk proces».
Het verhoor onder eed van een verdachte miskent het algemeen beginsel van eerbiediging van het recht van verdediging wanneer die eed degene die wordt verhoord verplicht om tegen zichzelf te getuigen of zich schuldig te verklaren
Daaruit volgt nochtans niet dat deze loutere onregelmatigheid het recht van de beklaagde op een eerlijk proces op onherstelbare wijze zou hebben geschaad, omdat een passend herstel erin zal bestaan de nietig verklaarde stukken en de daardoor verkregen bewijselementen uit het debat te weren.
De beklaagde die niet zelf onder eed werd verhoord kan uit het debat over de tegen hem ingestelde strafvordering geen verklaringen doen weren die een verdachte over hem heeft afgelegd terwijl van die verdachte, om reden van zijn hoedanigheid, de eed onregelmatig werd afgenomen.