Ook al kent de DVZ of de politie de verblijfplaats van een zogeheten illegate vreemdeling, dan nog heeft ze niet het recht die woning binnen te dringen om de illegale vreemdeling te arresteren. Terecht heeft ook de illegale vreemdeling mensenrechten en op de grondrechten rechten verleend door onze grondwet zoals de onschendbaarheid van de woning. Onder het begrip «woning» moet worden verstaan de plaats die een persoon bewoont om er zijn verblijf te vestigen en waar zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer is gewaarborgd (Cass. 20 december 2000, Arr.Cass. 2000, nr. 713; Cass. 8 september 2004, Arr.Cass. 2004, nr. 391; Cass. 8 april 2014, Arr.Cass. 2014, nr. 275; zie: Vandromme, «De huiszoeking: de principes en de toepassing ervan in de rechtspraktijk» in Het onroerend goed in het straf(proces)recht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 145-149; R. Verstraeten, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 325-326).
Art. 8 EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op respect van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie en dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien.
Art. 15 Gw. bepaalt: «De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaats hebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.»
Art. 74/7 Vreemdelingenwet bepaalt dat de politiediensten een vreemdeling kunnen vatten die geen houder is van de bij de wet vereiste identiteitsstukken of documenten en hem kunnen onderwerpen aan een maatregel van bestuurlijke aanhouding, in afwachting van een beslissing van de minister of zijn gemachtigde.
Volgens art. 27, eerste lid Wet Politieambt kunnen de politieambtenaren, bij het vervullen van opdrachten van bestuurlijke politie, bij ernstig en nakend gevaar voor rampen, onheil of schadegevallen of wanneer het leven of de lichamelijke integriteit van personen ernstig wordt bedreigd, zowel ’s nachts als overdag gebouwen, bijgebouwen en vervoermiddelen onderzoeken in elk van de volgende gevallen:
1o op verzoek van de persoon die het werkelijk genot heeft van een niet voor het publiek toegankelijke plaats of mits de toestemming van die persoon; 2o wanneer het hun op die plaats gemelde gevaar op geen andere wijze kan worden afgewend en de persoon van wie sprake is in 1o niet geschikt kan worden bereikt.
Het nastreven van de doelstellingen die de artt. 21 en 34, § 3 Wet Politieambt en art. 74/7 Vreemdelingenwet aan de politie toewijzen, houdt geen verband met de gevallen waarin de wet de met een opdracht van bestuurlijke politie belaste politieambtenaren toelaat binnen te dringen in een niet voor het publiek toegankelijke plaats en volstaat als zodanig niet om die politieagenten te machtigen een huiszoeking te verrichten in de woonplaats van de betrokkenen.