Artikel 8 van het Europees verdrag van de rechten van de mens stelt: "Art 8 – Recht op eerbiediging van privé familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
Hoewel art. 8 EVRM. niets vermeldt m.b.t. telefoongesprekken, besliste het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest- Klass van 6 september 1978 dat telefonische communicaties inherent zijn aan de begrippen «privé-leven» en « briefwisseling». Het Hof van Cassatie heeft eveneens erkend dat telefoongesprekken onder het toepassingsgebied van die begrippen vallen (Cass., 24mei 1983, R.W, 1984-1985, 1701; Cass., 11 oktober 2000, Arr. Cass., 2000, nr. 542; S. BOULLART, o.c., nr. 8; L. LAMBRECHT, «Het heimelijk vastgelegd telefoongesprek als bewijs in burgerlijke zaken en in handelszaken», noot onder Rb. Brussel, 11 december 1992, T Vred., 1994, blz. 125).
Art. 8 EVR.M. is van openbare orde en direct toepasselijk in het intern Belgisch recht (R. v. St. 25 september 1986, R. W, 1986- 1987, 2854; P. BEKAERT, «Toepassing van het E.VR.M. door de Belgische rechtbanken», De Praktijkjurist, VII, blz. 29) en het is niet enkel toepasselijk op de verhouding tussen de overheid en de justitiabele, maar geldt ook in de verhouding tussen de justitiabelen onderling (S. BOULLART, «De opname van eigen telefoongesprekken: mét of zonder toestemming van de betrokkenen?», R. W, 2002- 2003, 1602, nr. 7).
Art. 8 E.VR.M. biedt dus bescherming aan het telefoongeheim. Bijgevolg dient elke schending van dit telefoongeheim te voldoen aan de voorwaarden van art. 8.2 E.VR.M. (S. BOULLART., o.c., nr. 8 met verwijzing naar cassatierechtspraak). De in art. 8.1 EVRM opgesomde rechten kunnen slechts ingeperkt worden voor zover de inperking in de wet voorzien is (legaliteitstoets), voor zover zij voldoet aan de in art. 8.2 E.V.R.M. opgesomde doeleinden (legitimiteitstoets) en voor zover zij noodzakelijk is voor een democratische samenleving (noodzakelijkheidstoets) (P. BEKAERT, o.c., blz. 30).
Dat betekent dat iemand die zelf systematisch zijn gesprekken opneemt een inmenging begaat in het door art. 8 E.V.R.M. beschermde recht en dat iedere persoon die deelneemt aan een privé-gesprek, al dan niet telefonisch, aanspraak kan maken op de bescherming van art. 8 E.V.R.M. (S. BOULLART, o.c., nr. 9). De Europese Commissie voor de Rechten van de Mens oordeelde dat « the recording of a private conversation without the knowledge of the participants is an interference in their private life » (idem, nr. 13) (vertaling door deze rechtbank: «het opnemen van een privé-gesprek zonder het medeweten van de deelnemers aan het gesprek is een inmenging in hun privé-leven»).
Verder is er art. 29 G.W dat zegt: «Het briefgeheim is onschendbaar». Het begrip «briefgeheim» moet ruim opgevat worden en omvat ook telefoongesprekken en de registratie van telefoongesprekken.
Telefoongesprekken vallen daardoor zowel onder de bescherming van het privé-leven (art. 22 G.W.), als onder de bescherming van de communicatie (art. 29 G.W.). Elke inmenging vereist een duidelijke wettelijke grondslag (P. BEKAERT, o.c., blz. 39).
Tenslotte is er de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (kortweg W.V.P.), waarvan art. 2 zegt dat: «Iedere persoon heeft bij de verwerking van persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer». De commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer is van oordeel geweest dat de W.V.P. toepasselijk is op de materie van het opnemen van gesprekken. Uit de toepassing van die wet wordt afgeleid dat bedrieglijke, oneerlijke of onrechtmatige opnames verboden zijn en dat geheime of verborgen methodes zonder enige vorm van openbaarheid of kenbaarheid onrechtmatig zijn (P. DE HERT, «Het opnemen van eigen communicatie en de radicale bril van het Hof van Cassatie», noot onder Cass. 9 januari 2001, Jaarboek van het Interuniversitair Centrum Mensenrechten, 2000-2001, blz. 280).
De commissie vestigde er in haar advies van 14 december 1993 op het ontwerp van wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het beluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en -telecommunicatie de aandacht op dat het beluisteren en kennis nemen van privé-communicatie dikwijls een vorm van «verwerking» is, zoals bedoeld in art. 2 van de Wet van 8 december 1992 (te vinden via www.privacy. f gov. be). Er is sprake van een «verwerking» zodra de opname en de bewaring van de communicatie op een gestructureerde wijze plaats vinden. Het is slechts het beluisteren van geïsoleerde boodschappen zonder structuur die het moet mogelijk maken ze later terug te vinden, dat aan de wet ontsnapt. In dit verband valt alvast niet te loochenen dat eiseres niet heeft geluisterd naar een « geïsoleerde boodschap» die ze nadien niet meer kon terug vinden, maar dat zij integendeel tot twee keer toe een telefoongesprek heeft opgenomen met de duidelijke bedoeling het later te gebruiken.
In het licht van art. 8 E.V.R.M., artt. 22 en 29 G.W. en art. 2 W.V.P., meent de Rechtbank dan ook dat er moet vanuit gegaan worden dat elke privé-communicatie beschermd wordt door het grondrecht op privacy.