Bouwwerken op andermans grond werden geregeld door art. 555BW maar niet het de eigendoms- en grensoverschrijding of grondinname ingevolge overbouwing
Zelfs wanneer de grondinname gebeurd is door een vergissing die te goeder trouw werd begaan, doet zij op die manier een soort onteigening tot privaat nut plaatsvinden. Wat wederrechtelijk wordt ingenomen, moet worden teruggegeven. Gebeurlijke goede trouw kan daaraan niet noodzakelijk verhelpen. Voorts kan rechtsmisbruik slechts ten titel van uitzondering dienen tot mildering van een kennelijk onredelijke vordering tot teruggave.
Grove nalatigheid staat niet gelijk met wetens en willens (en zodoende doelbewust) onrechtmatig handelen.
De rechtbank is van oordeel dat het voordeel dat de eiser uit zijn vordering tot teruggave (met herstel van het stuk achtertuin in zijn oorspronkelijke staat) haalt buiten alle proportie staat met het nadeel dat de verweerster (aan wie, zoals aangegeven, geen doelbewuste kwade wil kan worden verweten; Het past dan ook om de litigieuze grondinname te laten voor wat ze is en er een vergoeding/prijs van de verweerster tegenover te stellen hierdoor zou ondervinden/lijden.
Een balkon, een afdak, een overhangende (dak)goot, een overhangende vensterbank, een overhangend erker, overhangende luiken, … in het algemeen elke uitspringende constructie die niet in de grond geïncorporeerd is en zonder dat deze constructie een op zichzelf staande constructie uitmaakt.
Overbouw over andermans grond kan het voorwerp uitmaken van een erfdienstbaarheid. De erfdienstbaarheid bestaat dan uit het recht om over of boven andermans eigendom te bouwen. Het recht van overbouw is een voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid en kan dus gevestigd middels een titel, middels verjaring en middels bestemming door de huisvader.
Het onbeperkte eigendomsrecht werd reeds beperkt in het O.B.W. Artikel 552, derde lid BW bepaalt immers dat rekening gehouden moet worden met “beperkingen voortvloeiende uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen. Die regels betreffen de diepe ondergrond (dieper dan 500 meter). Zie decreet over de diepe ondergrond.
Art. 3.63 NBW bepaalt nu dat het eigendomsrecht op de grond zich enkel uitstrekt tot een hoogte boven of diepte onder de grond die voor de eigenaar nuttig kan zijn voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een eigenaar kan zich bijgevolg niet verzetten tegen een gebruik door een derde op een hoogte of een diepte waarop de actuele eigenaar, gelet op de bestemming en de toestand van de grond, redelijkerwijze geen gebruiksbevoegdheid zou kunnen uitoefenen.
Het klassieke idee van de absolute eigendom afgeleid uit de artt. 552-553 oud BW van de verticale kolom onder en boven de grond van de eigenaar is aldus nu ook wettelijk verlaten, nadat de rechtsleer dit recht reeds nuanceerde (M. Reynebeau, «De inplanting van onshore windturbines in het Vlaamse Gewest vanuit privaatrechtelijk perspectief», TPR 2018, (1471) p. 1508, V. Sagaert, «Volume-eigendom: een verkenning van de verticale begrenzing van onroerende eigendom, TPR 2018, (21) p. 29, nr. 8. Zie ook reeds: A. Kluyskens, Beginselen van Burgerlijk Recht, V, Zakenrecht, Gent, Standaard, 1942, p. 147-148, nr. 128).