Een lastgeving is een overeenkomst waarbij de ene partij de andere gelast met het stellen van een rechtshandeling. Bij een overschrijvingsopdracht is dit het ter beschikking stellen van een bedrag ten gunste van een derde in naam en voor rekening van de opdrachtgever, en dit eventueel via de tussenkomst van de financiële instelling van de begunstigde als gesubstitueerde lasthebber.
Dat de lasthebber-bank de reden zou kennen waarom dit bedrag ter beschikking wordt gesteld, is geen essentiële voorwaarde voor de totstandkoming van een geldige lastgeving. Eens de rechtshandeling is verricht door de lasthebber, wordt deze geacht te zijn verricht door de lastgever.
Dat bij de kwalificatie als lastgeving de financiële instelling de opdrachtgever zou vertegenwoordigen in een verrichting die door de opdrachtgever zelf niet kan gesteld worden, kan evenmin worden aangevoerd om de kwalificatie als mandaat te verwerpen. Dit vloeit voort uit de definitie van lastgeving.
Artikel 1994, tweede lid BW, bepaalt dat in alle gevallen de persoon die door de lasthebber in zijn plaats is gesteld, rechtstreeks door de lastgever kan worden aangesproken.
Tussen de opdrachtgever en de bank van de opdrachtgever bestaat bij een overschrijvingsopdracht een overeenkomst van lastgeving.
Omdat de opdrachtgever te dezen zelf heeft aangeduid welke rekening van de begunstigde moest worden gecrediteerd, heeft zij impliciet maar noodzakelijk aangeduid welke bankier in de plaats van haar eigen bank werd gesteld om de opdracht tot een goed einde te brengen.
Het optreden van de bankier van de begunstigde als in de plaats gestelde lasthebber wordt niet in de weg gestaan door wettelijke regelingen omtrent het betalingsverkeer via overschrijving. Hieruit volgt dat de bank van de opdrachtgever niet aansprakelijk is voor fouten begaan door de bank van de begunstigde en dat de opdrachtgever een rechtstreeks vorderingsrecht heeft tegen de bank van de begunstigde (Antwerpen 3 oktober 2002, RW2003-2004, 1307).
Dit vorderingsrecht is van contractuele aard.
Het hof merkt overigens op dat, zelfs indien men de overschrijvingsopdracht zou kwalificeren als een allesomvattende institutionele rechtsfiguur, waartoe de diverse bij een overschrijving betrokken partijen geacht moeten worden te zijn toegetreden, de vordering van de opdrachtgever tegen de bankier van de begunstigde eveneens van contractuele aard ZOU ZIJN.
Uit de vorige overwegingen volgt dat niet de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2262, § 1, tweede lid BW van toepassing is, maar de tienjarige verjaringstermijn van artikel 2262, § 1, eerste lid BW.
Te dezen is de rechtsvordering ontstaan vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 juni 1998, is deze verjaringstermijn van tien jaar slechts beginnen lopen vanaf 27 juli 1998.
De vordering van VMSW was bijgevolg niet verjaard op het ogenblik dat zij op 5 juli 2007 werd ingesteld.
De VMSW roept in dat appellante (het hof zal gemakkelijkheidshalve Cera aanduiden als appellante) een tekortkoming heeft begaan door de overeenstemming tussen de naam en het rekeningnummer van de begunstigde niet te controleren.
Dit wordt betwist door appellante. Het hof overweegt het volgende.
Op de bankier van de begunstigde van een overschrijving rust de verplichting om controle uit te oefenen op mogelijke tegenstrijdigheden die de overschrijvingsopdracht bevat. Indien de aangeduide rekening niet overeenstemt met de vermelde identiteit van de begunstigde, kan de opdracht in wezen niet worden uitgevoerd zolang geen verduidelijking wordt gegeven.
De bank weet immers niet of het rekeningnummer, dan wel de identiteit van de begunstigde verkeerd is. De bank van de begunstigde is aansprakelijk voor de schade die door haar fout is ontstaan (Antwerpen 3 oktober 2002, RW2003-2004, 1307).
In het reglement van het Uitwisselingscentrum van te Verrekenen Verrichtingen van het Belgisch Financieel Systeem (het U.C.V.reglement) wordt bepaald dat, indien de overschrijvingsopdracht het bedrag van 2.500 EUR overschrijdt, de financiële instelling van de begunstigde de overeenstemming tussen de naam en het rekeningnummer van de begunstigde dient te verifiëren. Wanneer er geen conformiteit is, mag de betrokken bank de overschrijving niet uitvoeren.
In voorliggend geval was er geen overeenstemming tussen de naam en het rekeningnummer van de begunstigde. Appellante geeft uitdrukkelijk toe dat zij dit niet heeft nagegaan en dat zij toch de overschrijvingsopdrachten heeft uitgevoerd, waardoor de rekening van de verkeerde persoon werd gecrediteerd. Zij moet dan ook op grond van artikel 1994, tweede lid BW de door de opdrachtgever - het Vlaams Gewest - hierdoor geleden schade vergoeden.
Appellante kan niet opwerpen dat zij vermoedde dat het gebruikelijk was dat de subsidies aan de stad Gent voor uit te voeren werken, rechtstreeks werden overgemaakt op de rekening van de aannemer die zou instaan voor de werken, in casu de NV D.
Aangezien deze aannemer reeds failliet was verklaard op het ogenblik dat de betalingsopdrachten werden gegeven, wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet of zeker niet meer de bedoeling kan zijn geweest om betalingen, die bestemd waren voor de stad Gent, uit te voeren ten gunste van deze failliete aannemer.
In ieder geval stelde dit vermoeden appellante niet vrij van haar verificatieverplichting. Op de overschrijvingsopdrachten stond immers telkens de naam van de stad Gent vermeld als begunstigde. Bij gebrek aan overeenstemming tussen deze naam en het rekeningnummer had zij dan ook eerst een onderzoek moeten instellen en nadere instructies vragen aan de opdrachtgever.
Bovendien kan appellante niet onwetend zijn geweest van het feit dat haar klant, de NV D., titularis van de aangeduide rekening, failliet was verklaard op het ogenblik van de betalingen. Zij kan in die omstandigheden niet voorhouden dat zij vermoedde dat er aan deze aannemer moest worden betaald. Zij heeft in een schrijven van 7 april 2004 trouwens erkend dat zij een gebrekkige naamcontrole heeft uitgevoerd.
Het hof oordeelt dat er geen reden is om de voorlegging van stukken te bevelen met betrekking tot het rekeningnummer dat werd doorgegeven door de stad Gent. Dit is, gelet op de vorige overwegingen, immers niet relevant. De VMSW betwist overigens dat zij in het bezit is van stukken in dat verband en het tegendeel wordt niet bewezen.
[ ... ]
Appellante werpt wel terecht op dat ook het Vlaams Gewest, in wiens rechten de VMSW is getreden, eveneens een fout heeft begaan.
Zij heeft immers een verkeerd rekeningnummer vermeld op de zes overschrijvingsopdrachten.
Deze fout staat eveneens in oorzakelijk verband met de door haar geleden schade.
Indien zij deze fout niet had begaan en het rekeningnummer van de stad Gent had vermeld in plaats van het nummer van de NV D. zou deze schade zich evenmin hebben voorgedaan.
Anderzijds staat niet met voldoende zekerheid vast dat het Vlaams Gewest na de uitvoering van de overschrijvingsopdrachten zelf onmiddellijk had moeten vaststellen dat er aan de verkeerde persoon was betaald.
3 5. Het hof oordeelt dat in de gegeven omstandigheden de door appellante begane fout en de door het Vlaams Gewest begane fout even zwaarwichtig waren en in gelijke mate hebben bijgedragen tot het ontstaan van de door laatstgenoemde geleden schade, zoals hierboven bepaald en rekening houdend met hetgeen werd overwogen in de randnummers 31 en 3 2.
De VMSW moet dan ook zelf de helft van de schade ten laste nemen, terwijl appellante slechts kan worden veroordeeld tot het vergoeden van de andere helft van deze schade.