De eiser op tegeneis vordert ten slotte overeenkomstig art. 20 Pachtwet de grondbelastingen terug die hij betaalde voor de jaren 2009, 2010 en 2011, zijnde een bedrag van 203,73 euro, onder voorbehoud van uitbreiding van de vordering voor wat betreft de voordien betaalde grondbelastingen.
Voor wat dit laatste aspect betreft, dient te worden opgemerkt dat hij niet bewijst grondbelastingen betaald te hebben voorafgaandelijk aan het jaar 2009; het is ogenschijnlijk ook maar vanaf dat jaar dat de verweerster rentmeesters H. en M. onder de arm nam.
Art. 20 Pachtwet bepaalt dat niet-bestaande worden gehouden, alle bedingen waarbij de pachter verplicht wordt tot het dragen van belastingen, taksen of onverschillig welke andere lasten die door de verpachter verschuldigd zijn, hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens overeenkomsten door hem met derden aangegaan (...).
Volgens de verweerster op tegeneis is de toepassing van art. 20 Pachtwet beperkt tot schriftelijke pachtovereenkomsten, omdat dit artikel gewag maakt van een voor niet-bestaande gehouden beding en een beding enkel kan voorkomen in een schriftelijke overeenkomst.
Het is echter niet de vorm van de overeenkomst die van doorslaggevend belang is, maar de principiële ontoelaatbaarheid van de last die de pachter gevraagd wordt te voldoen; ook wanneer de verpachter bij een mondelinge pachtovereenkomst van de pachter bedingt dat hij de grondbelastingen op zich neemt, is de pachter gerechtigd dit beding als niet-bestaande te beschouwen en er bijgevolg geen gevolg aan te verlenen. Er is geen enkele reden waarom de pachter die geconfronteerd wordt met dezelfde aanspraak van de verpachter, anders zou moeten behandeld worden bij een mondelinge dan bij een schriftelijke pachtovereenkomst. Het voormelde impliceert derhalve dat ook bij een mondelinge pachtovereenkomst de pachter gerechtigd is deze ten onrechte betaalde lasten terug te vorderen voor zover de verpachter niet kan bewijzen dat de betaling geschiedde met kennis van de nietigheid van het beding en derhalve dat de pachter betaalde in de wetenschap dat hij niet moest betalen. Dit bewijs levert de verpachtster niet, voor wat de voor de jaren 2009 en 2010 betaalde grondbelastingen betreft.
Voor wat het jaar 2011 betreft levert zij dit bewijs wel, gelet op de vermelding op de afrekening van de rentmeesters H.-M. van 29 november 2011 dat “de betaling van de grondbelastingen facultatief is doch geapprecieerd wordt door de eigenaar”; de pachter werd derhalve in kennis gesteld van het facultatieve karakter van het verschuldigd zijn van de grondbelastingen en heeft toch betaald; hij betaalde derhalve wat hij wist of minstens moest weten niet te moeten betalen.
De eiser is derhalve gerechtigd op de terugbetaling van de som van 132,84 euro (tweemaal 66,42 euro voor de jaren 2009 en 2010).