Overeenkomstig artikel 624 Ger.W. kan, met uitzondering van de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk bepaalt welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, deze naar keuze van de eiser worden gebracht:
1° voor de rechter van de woonplaats van de verweerder of van één der verweerders;
2° voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of één ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd;
3° voor de rechter van de woonplaats gekozen voor de uitvoering van de akte;
4° voor de rechter van de plaats waar de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken tot de verweerder in persoon, indien noch de verweerder noch, in voorkomend geval, één van de verweerders een woonplaats heeft in België of in het buitenland.
De «verbintenissen» waarvan sprake in artikel 624, 2° zijn zowel contractuele verbintenissen, buitencontractuele verbintenissen, als reglementaire verbintenissen.
De opvatting dat artikel 624 een vorm van rangorde inhoudt, waarbij de rechter bepaald in het 1° verkozen moet worden boven de rechters bepaald in het 2°, 3° en 4°, faalt naar recht.
De wetgever heeft de territoriale bevoegdheid voor wat de invordering van parkeerretributies betreft niet geregeld.
De eisende partij bij de invordering van een parkeerretributie is dus gerechtigd om de zaak aanhangig te maken voor de rechter aangeduid in artikel 624, 2° Ger.W.
De verbintenis van de verwerende partij tot betaling van de retributie is ontstaan zijnde de plaats op de openbare waar het voertuig geparkeerd stond.