Erfgenamen hebben een positieve meldingsplicht.
De verzwijging van het bestaan van nalatenschapstegoeden, maar ook van elementen die van belang kunnen zijn om de omvang te bepalen van de fictieve massa, met het oog op een correcte (vereffening en) verdeling, kan heling van nalatenschapsgoederen opleveren.
De erfgenamen moeten melding maken van alles wat ze rechtstreeks of onrechtstreeks van de erflater hebben ontvangen en van alles wat ze voor of na het overlijden van de te verdelen massa hebben voorafgenomen en deze melding spontaan moet gebeuren, zonder dat men de notaris of de mede-erfgenamen zelf met een onderzoekstaak moet belasten.
Erfgenamen kunnen zich niet verschuilen achter het feit dat zij aan de notaris-vereffenaar alle documenten hebben afgegeven waaruit deze had kunnen afleiden dat zij bepaalde zaken van de nalatenschap in hun bezit hebben.
Het loutere feit dat alle rekeninguittreksels ter vrije beschikking en consultatie waren toont niet aan dat aan deze meldingsplicht werd voldaan.
Het louter ter beschikking stellen van rekeninguittreksels van alle rekeningen aan de overige erfgenamen die dan zelf maar op zoek moeten gaan naar het precies verloop van de transacties in het verleden of naar de vermogenselementen die al dan niet tot de erfrechtelijke massa behoren, voldoet niet aan de spontane en actieve informatieplicht.
De informatie- en meldingsplicht van iedere erfgenaam staat los van de boedelbeschrijving en zelfs van de formele aanvang van de bewerkingen van de (gerechtelijke) vereffening en verdeling.
Deze plicht ontstaat van zodra de betrokken erfgenaam wordt ondervraagd/geïnterpelleerd bij een informeel overleg tussen alle erfgenamen of van zodra informatie gevraagd wordt over bedragen die van de rekeningen waren verdwenen in het kader van een poging tot minnelijke verdeling van de goederen van de nalatenschap.
Een erfgenaam kan niet voorhouden niet te weten dat er een aangifteverplichting bestaat van schenkingen.
Het niet nakomen van deze verplichtingen bewijst afdoende dat gelden die tot de nalatenschap behoren op een bedrieglijke wijze verborgen werden gehouden.
De sanctie van artikel 792 BW kan worden vermeden indien er tijdig en spontaan berouw wordt getoond.
De erfgenaam die de goederen van een nalatenschap weggemaakt of verborgen gehouden heeft, kan de in artikel 792 BW bedoelde sanctie niet ontlopen, tenzij hij uiterlijk vóór het afsluiten van de in artikel 1175 Ger.W. bedoelde boedelbeschrijving uit eigen beweging op de leugenachtige verklaring is teruggekomen, zonder daartoe door de omstandigheden te zijn gedwongen.
Hoewel artikel 1183, 10°, Ger.W., bepaalt dat de boedelbeschrijving, behalve de formaliteiten die aan alle notariële akten gemeen zijn, de waarschuwing door de notaris bevat dat de wet straffen uitvaardigt tegen hen die zich schuldig maken aan het wegmaken of helen van voorwerpen of aan meineed, geeft dat artikel niet de mogelijkheid om de in artikel 792 BW bepaalde sanctie te ontlopen, ingeval de heling reeds voordien, en zonder enige spontane verklaring, aan het licht is gekomen;
Enkel indien de heler vrij en uit eigen beweging beslist om de waarheid te onthullen, zonder daartoe door de omstandigheden te zijn gedwongen, er sprake kan zijn van een spontaan en tijdig berouw.
Van spontaan berouw is geen sprake wanneer de erkenning slechts gebeurt nadat reeds voordien de heling aan het licht was gekomen.