Het niet-voorliggen van een factuur wijst evenwel niet noodzakelijk op het niet-verschuldigd zijn van een betaling. Het verschuldigd karakter van de betaling kan ook met andere middelen worden aangetoond. Een fiscale onregelmatigheid tast in beginsel de geldigheid van de eraan ten grondslag liggende rechtshandeling niet aan, tenzij het verzuim om aan bepaalde fiscale verplichtingen te voldoen één der doorslaggevende beweegredenen zou zijn geweest voor de totstandkoming van de overeenkomst.
Artikel 22 van het BTW-Wetboek bepaalt de tijdstippen van verschuldigdheid van de belasting. De tijdstippen van verschuldigdheid zijn de voltooiing van de dienst, de facturering van de prijs of een deel ervan, de incassering van de prijs of een deel ervan en de opeisbaarheid van de prijs of een deel ervan. Zodra een van deze vier feiten zich voordoet is de belasting verschuldigd.
Evenwel is op grond van §3 van dit artikel en de artikelen 8 en 15 van het Koninklijk besluit nr. 1 van 23 juli 1969, met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, de belasting slechts verschuldigd naarmate van de incassering van de prijs in de gevallen waarin de belastingsplichtigen ervan ontheven is een factuur uit te reiken en werkelijk van die ontheffing gebruik maakt.
Ten aanzien van de prestaties van architecten, landmeters en ingenieurs, als bedoeld in artikel 18, § 1, 1° van het BTW-Wetboek, wordt het stelsel van de incassering uitgebreid tot alle handelingen die wegens hun aard binnen het kader vallen van hun beroepswerkzaamheid.
De administratie aanvaardt aldus dat deze beroepscategorieën nota's in plaats van facturen uitreiken, die weliswaar alle elementen van een factuur bevatten en waarop de btw in rekening wordt gebracht. Indien op deze nota's een vermelding voorkomt waaruit blijkt dat zij geen documenten uitmaken die aan de belastingplichtige medecontractant (van de architect) toelaten zijn recht op aftrek uit te oefenen, zal de btw pas verschuldigd zijn op het ogenblik van de incassering van het honorarium (en het uitreiken van een ontvangstbewijs) door de architect.
De btw zal in casu blijkbaar pas aan de btw-administratie verschuldigd zijn naarmate de architect zijn ereloon incasseert. Het verweer van de opdrachtgevers heeft dan ook een weerslag op de gegrondheid van de vordering wat de intrest betreft. Het valt niet in te zien dat de opdrachtgevers moratoire interest verschuldigd zouden zijn op btw die de architect zelf nog niet heeft moeten storten (zie: aanschrijving nr. 50 van 2 april 1971; zie in dit verband ook artikel 22bis, § 3, Wetboek BTW en S. Vastmans, S. De Maeijer, G. Vranckx, L. Geboers en N. Van Hassel, "Boek V. Belasting over de toegevoegde waarde" in A. Tiberghien, Handboek voor Fiscaal Recht 2017-2018,p. 1674, nr. 5399). De ereloonnota die de architect voorlegt, maakten de btw op zijn ereloon niet opeisbaar (zie ook recent: Circulaire 2019/C/65 inzake opeisbaarheid en btw, FOD Financién, 9 juli 2019, randnummers 150-152, p. 47-48).