Samenvatting
Het recht op bewijs, dat voortvloeit uit het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en uit artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, is het recht van elke procespartij om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt voor te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen.
Dat recht op bewijs verhindert onder meer dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren om de enkele reden dat de aangevoerde feiten niet bewezen worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen worden aangebracht .
Het feit dat een eisende partij geen bewijs voorlegt kan hem op zich dus niet het recht ontnemen een gerechtelijk deskundigenonderzoek te bekomen.
Blijft evenwel de opportuniteitstoets waarbij vereist wordt enerzijds dat de feiten die men met de beoogde onderzoeksmaatregel wil bewijzen voldoende precies en pertinent zijn, en anderzijds dat de beoogde maatregel nuttig, geschikt en proportioneel is.
Zo kan men geen deskundigenonderzoek vorderen wanneer men enkel “fouten” in algemene zin aanhaalt zonder te specificeren waarin die fouten dan wel precies zouden bestaan.
Een speculatieve vordering of een ''fishing expedition" of "hengelactie" (zijnde een vraag tot organisatie van een allesomvattend onderzoek in het wilde weg naar alle mogelijke oorzaken van een vastgestelde complicatie) kan niet worden gehonoreerd.
Elke procespartij heeft recht op een eerlijk proces en daaruit afgeleid ook recht op bewijs, dit is het recht om enerzijds de bewijzen waarover zij beschikt over te leggen en anderzijds te verzoeken dat de bewijzen waarover zij nog niet beschikt, zouden worden vergaard aan de hand van de nodige onderzoeksmaatregelen (B. Allemeersch, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 410-412, nrs. 100-102). Dat recht is een rechtstreekse afgeleide van het recht van verdediging, dat een algemeen rechtsbeginsel is en een van de beginselen van behoorlijke rechtsbedeling die worden beschermd door de artt. 6.1 EVRM en 14 IVBPR.
Dat recht op bewijs kent evenwel limieten. Die limieten vloeien voort uit inzonderheid grondrechten of vrijheden van elke burger, die geen van alle absoluut zijn.
Het recht op bewijs is het recht van elke procespartij om de bewijselementen over te leggen waarover zij zelf beschikt en om aan de rechter te vragen dat de bewijselementen waarover zij niet beschikt, zouden worden verzameld door de uitvoering van bepaalde onderzoeksmaatregelen, waarover de rechter oordeelt, maar het recht op bewijs is geen onbeperkt recht en schakelt bijgevolg de beoordelingsvrijheid van de rechter niet uit.
Cassatie Nederlandse afdeling, 11 september 2020, P&B 2021, 24:
Het recht op bewijs is geen onbeperkt recht en schakelt de beoordelingsvrijheid van de rechter niet uit.
Cassatie Franstalige afdeling, 18 maart 2021, NjW 2022, 135 met noot, Pierre Thiriar, Onderzoeksmaatregel is het recht op bewijs absoluut?
De feitenrechter mag weigeren om een deskundigenonderzoek te bevelen wanneer de eiser zijn vordering tot deskundigenonderzoek op geen enkel gegeven grondt dat de tot staving van zijn vordering aangevoerde feiten aannemelijk kan maken, maar de rechter mag geen deskundigenonderzoek of andere onderzoeksmaatregel weigeren wanneer een dergelijk gegeven voorhanden is, op straffe van miskenning van het recht op bewijs.
Cass. 17 september 1999, Arr.Cass 1999, 112:
Het recht op bewijs verhindert onder meer dat de rechter een onderzoeksmaatregel zou weigeren om de enkele reden dat de aangevoerde feiten niet bewezen worden of omdat niet reeds andere bewijsmiddelen worden aangebracht (Cass. 16 september 1996, Arr.Cass. 1996, 754; Cass. 5 december 1994, Pas. 1994, I, 1053 en Cass. 18 maart 1991, Arr.Cass. 1990-1991, 747).