Artikel 88, f 1 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (voorheen artikel 34, § 1 WLVO) bepaalt:
"De verjaringstermijn voor elke rechtsvordering voortvloeiende uit een verzekeringsovereenkomst bedraagt drie jaar ...
De termijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan."
Het vertrekpunt van de verjaring geeft in de rechtsbijstandverzekering aanleiding tot bijzondere betwistingen. De dag van het voorval dat het vorderingsrecht van de verzekerde ten overstaan van zijn verzekeraar rechtsbijstand doet ontstaan valt immers niet steeds eenduidig te bepalen. Het ogenblik waarop de diensten en kosten waartoe de verzekeraar gehouden is, zich voordoet, valt niet noodzakelijk samen met de datum van het schadegeval. De verzekerde kan pas in de loop van de afhandeling van het schadegeval geconfronteerd worden met een nood aan juridische bijstand.
Het vertrekpunt van de verjaringstermijn kan in deze context in theorie gesitueerd worden op drie ogenblikken.
Men kan er van uitgaan dat de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat de verzekerde besluit een vordering in te stellen (behoudens in geval van bedrog).
In een tweede opvatting zou de verjaringstermijn een aanvang nemen op het ogenblik waarop het feit, dat aanleiding geeft tot de vordering, zich realiseert.
Ten slotte kan men de termijn laten aanvangen op het ogenblik waarop de verzekerde weet (of moest weten) dat hij, ingevolge een bepaalde gebeurtenis, een vordering zou moeten instellen.
In de rechtsbijstand kan het "voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan" ook betrekking hebben op verschillende feiten doordat het risico zich uitstrekt in de tijd. Zo kan onder het "voorval dat het vorderingsrecht" doet ontstaan in de rechtsbijstandverzekering, naargelang het geval, verstaan worden: de beslissing van de verzekerde om een vordering tegen een derde in te stellen. In dat geval hangt de inwerkingtreding van de waarborg enkel af van de verzekerde, zonder noodzakelijk potestatief te zijn - of het ogenblik waarop de verzekerde zich bewust is of moet zijn van de nood aan juridische bijstand om zijn rechten te laten gelden.
Volgens bepaalde rechtsleer kan, op grond van de aard van de rechtsbijstandverzekering verdedigd worden dat het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan, het ogenblik is waarop de nood aan juridische bijstand zich voordoet. In deze visie kan, de nood aan juridische bijstand zich op een later ogenblik in de procedure voordoen zoals bij de afhandeling van de burgerlijke belangen nadat de aansprakelijkheid reeds in rechte werd vastgesteld.
In dergelijke situaties (rechtsbijstand) kunnen betwistingen ontstaan omtrent de vraag wat onder het begrip "schadegeval" moet worden verstaan. Dit begrip werd voor de rechtsbijstand niet gedefinieerd in de verzekeringswet.
Volgens sommigen is het risico in de rechtsbijstand (het feit dat het schadegeval zich voordoet) de zogenaamde "crise juridique" (juridische crisis), namelijk een situatie waarin de verzekerde objectief gezien juridische bescherming en bijstand nodig heeft om een patrimoniaal verlies te vermijden, en dus niet het ogenblik van het feit dat aan de basis ligt van het juridisch geschil.
De Gemengde Commissie Rechtsbijstand (GCR) treedt dit standpunt ook bij (
Het schadegeval kan inderdaad soms bestaan in een herhaling van gebeurtenissen die verband houden met eenzelfde "uitlokkend feit" of met eenzelfde "oorzaak"
Bijzonder in de rechtsbijstandverzekeringen is dat de realisatie van het risico rechtsbijstand vaak gekenmerkt wordt door een evolutie die zich uitstrekt in de tijd en waarbij het risico zich geleidelijk aan in de tijd realiseert over verschillende fases, waarmee een zekere subjectiviteit in de besluitvorming van de verzekerde gepaard gaat.
Aanspraken laten gelden is geen zuiver potestatieve gebeurtenis. Er is een onzeker element aanwezig, meer bepaald de omstandigheid die aan de oorsprong ligt van de eis .
Volgens een andere mening ontstaat de behoefte aan rechtshulp op het ogenblik van de kennisname van een litigieus feit met betrekking tot hetwelk de betrokkene als normaal en redelijk persoon weet of behoort te weten rechten te kunnen laten gelden.
Deze visie kan enkel gevolgd worden wanneer de verzekeraar het risico uitdrukkelijk als volgt in de polis zou hebben omschreven: "de behoefte aan rechtsbijstand zodra het bestaan van een conflictsituatie objectief en redelijk aanwezig kan worden geacht".
De bepaling van het ogenblik van het schadegeval moet in elke concrete situatie onderzocht en bepaald worden in functie van de omstandigheden eigen aan de zaak, waarbij de nood aan rechtsbijstand moet worden bepaald in functie van de verzekerde.
In de te dezen voorliggende situatie waren er blijkbaar al gedurende 35 jaar problemen met de lindeboom die schade veroorzaakt.
Het was niet bekend welke de omvang van de diverse schadegevallen was, maar het mag worden aangenomen dat de schade in omvang toenam naargelang de lindeboom groeide en groter werd, waardoor ook de wortels in omvang en lengte toenamen.
Zo is het perfect mogelijk dat een verzekerde pas na 30 jaar van oordeel was dat de last dermate was dat een gerechtelijke procedure zich opdrong, waarvoor ze dan pas een beroep deed op haar verzekering rechtsbijstand.
Het is pas vanaf dat moment dat de verjaringstermijn een aanvang nam.