De beperkende maatregelen in het kader van de bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook gelden niet alleen voor “gebouwen”.
Het WHO-kaderverdrag bepaalt de minimumnorm inzake bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook die door de nationale instanties bereikt moet worden door het nemen van doeltreffende wetgevende, bestuurlijke en/of andere maatregelen.
Het feit dat art. 8, 2o van dit Kaderverdrag spreekt over bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook “... in binnen gebouwen gelegen werkplekken, het openbaar vervoer, binnen openbare gebouwen en, naargelang het geval, op andere openbare plaatsen”, verhindert niet dat de nationale instanties wetgevende, bestuurlijke en/of andere maatregelen kunnen nemen die verder gaan en derhalve strenger zijn dan deze minimumnorm zoals bepaald in het WHO-kaderverdrag.
Wanneer art. 3, § 1 van de wet van 22 december 2009 “betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook” het rookverbod regelt “in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn”, is het duidelijk dat dit rookverbod niet beperkt is tot “gebouwen” in de strikte betekenis van het woord, maar ook slaat op alle voor het publiek toegankelijke “gesloten” plaatsen die geen “gebouwen” zijn, zoals tenten, overdekte terrassen, enz.
Art. 2 van de wet van 22 december 2009 definieert een “gesloten plaats” als “een plaats door wanden afgesloten van de omgeving en voorzien van een plafond of zoldering”.
Het al dan niet gesloten karakter van een plaats is een feitenkwestie die geval per geval door de rechter ten gronde beoordeeld dient te worden.
Een HORECA terras-constructie aangebouwd tegen de voorgevel van een uitbating, waarbij de drie overige wanden bestaan uit gesloten glazen wanden, met enkel aan de voorzijde een (schuif)deur waarmee het overdekte terras en vervolgens de in het gebouw gelegen uitbating betreden kan worden is een gesloten plaats, alwaar het rookverbod geldt, (art. 2 wet 22/12/2009) te meer daar de inrichting volledig overdekt is met een zeilconstructie die opengeschoven kan worden.
De wet bepaalt immers niet uit welke materialen (stenen, gyproc, glas, plexiglas, kunststof, tentzeil, ...) de wanden en het “plafond” dienen te bestaan opdat er van een “gesloten plaats” in de zin van de wet van 22 december 2009 sprake zou zijn, zodat het al dan niet “gesloten” karakter van de plaats een feitenkwestie betreft die geval per geval beoordeeld dient te worden.